A fdeel a^e ändere Infekten, byna, uitgenö-
LXXIL*men de Plantluizen en eenige Vliegen, Eijer-
H oofd- leggende z y n ; bevindt men ook, onder de On-
STUK* gevleugelde, maar weinig jong werpende. De
Eijerieg-61 Pisfebedden, die men fomtyds Muurvarkens
gende* noemt, zyn van dien aart, en men kanze, om
zo te fpreeken, onder ’t oog doen baaren. Een
W y fje neemende van dat Geflagt, welks Buik
uitgezet is , en hetzelve wat knypende, opent
zig haar L y f , en men ziet ’er een hoop van
kleine leevenfte Pisfebedjes uit voortkomen, die
loopen, en van de zelfdeGeftalte zyn als de Ouden.
Het zelfde heeft ook in de Scorpioenen
en mooglyk in eenige Myten plaats. De meefte
anderen, gelykde Spinnekoppen, Krabben en
Kreeften, enz. leggen Eijerenof Eijertjes, uit
welken, na verloop van meer o f minder tyds,
jongen voortkomen, die insgelyks, inGeftalte,
byna gelyk aan de Ouden zyn.
vervellen Offchoon deeze Infekten, dus, geene Ver-
®ok' andering'of Geftaltewisfeling behoeven te ondergaan,
komende door enkele aangroeijing tot
den Staat van volmaaktheid, in welke zy kunnen
voortteelen: zo zyn fommigen hunner,
doch, eene Vervelling o f afwerping van Huid
onderhevig, en in eenigen heeft zelfs een aan-
merklyke byzonderheid plaats, die gantsch ongewoon
is in de andere Infekten. Een Rups
o f Kwatworm, ja de Maskers der Gevleugel-
den in -t algemeen, behouden altoos het getal
van Leden o f Ringen , waar uit bun L y f be-
* Raat;
Raat: doch onder de Ongevleugelde zyn ’e r , V / .
in welken het getal der Leden, met de groei- j^xxn.*
jin g , toeneemt. De Duizendbeenen hebben , Hoofd-
dus, in hunne Jongheid minder Ringen , en STUK*
overzulks ook minder Pooten, dan als z y tot
volwasfenheid komen. De Krabben en Kreeften
, die ook de Huid afwerpen, hebben nog
eene meer verwonderlyke eigenfchap; dat haar
Pooten, naamelyk, afgebroken zynde, weder
aangroeijen; en de LangpootigeSpinkrygt langer
Pooten.
Het Lighaam van deeze Infekten beftaat, uighaams.
gelyk dat der reeds befchreevene, uit drie dee- ee 'n* -
len , naamelyk Kop, Borstftuk en A g te r ly f:
maar men vindt ’e r , in welken deeze drie dee-
len niet zo gemakkelyk te onderfcheiden zyn ,
als in de Vlooijen, Luizen en eenige anderen.
De Spinnekoppen, by voorbeeld, als ook ver-
fcheide Myten, fchynen geen Kop te hebben,
o f dezelve is met het Borstftuk vereehigd,
voor aan het welke de Oogen en Sprieten, gelyk
in de Krabben, ingeplant zyn. In anderen
wederom, gelyk de Kreeften, is de Kop
van ’t Borstftuk afgefcheiden en duidelyk kenbaar.
De Pisfebedden en Duizendbeenen hebben
ook wel een afgezonderde Kop, maar hun
L y f , dat geheel uit Ringen o f Leedjes beftaat,
laat zig niet van ’t Borstftuk onderfcheiden.'
Behalve deeze verfchillendheden , die zeer Despri«.
blykbaar zyn , en den meeften invloed op d e ten-
Geftalte maaken, hebben ’er de Infekten van
i. deel. xiii, stuk. A 3 dee