V.
A fd e e l .
LX XXV.
HOOFDSTUK.
vin.
Eletlrica.
Dunce.
ten in deeze, die door een Kapucyn van Mar*
feille, GABRiëL Bako genaamd, in Vrankryk
ontdekt werdt. Z y heeft de geftalte van de
volgende , maar is viermaal zo g ro o t, zegt
L innaeus , die dezelve fchynt gezien te hebben.
De Sprieten , die kort zyn, beftaan uit
veertien Leedjes. De Staart is half ovaal, met
een byhangzel en twee Voelertjes, die naauw-
lyks langer dan dezelve zyn.
(8 ) Duizendbeen, die öoejterzj'ds zeventig
Pooten heeft.
F r is c h merkt aan, dat deeze , in Geftalte ,
meer gelyken naar de groote Indifche, dan onze
gewoone Duizendbeenen , in Fig. 7 , op
plaat CVI. afgebeeld. Ik kan zulks echter uit
zyne Afbeelding van dezelve niet befpeurenen
met zo lange Pooten, als men ze by Seba vertoond
vindt ( * ) , heb ik de dunne Inlandfche
nooit gezien. Hy merkt aan, dat dezelve anderhalf
Duim lang was en maar een halve Lyn
breed, hebbende het Lyffamengeftelduit vier-
envyftig Leedjes en dus voorzien met honderd
en agt Pooten. Niettegenftaande zulks krui*
pen z y , gelyk hy aanmerkt, zo wel als de groo*
ten,
(8) Seolopendra Pedibus utrinque feptuagmta. Faun, Suee.
2065. ALDROV. Inf. 6%6. f. 8. FRISch , lnf. XI. T, ?. f. I.
RAJ. Inf. 45. G rof FR. Paris, II. 676. N. 4.
(*) Kabinet. I. DEEL. Tab. LXXXI. Fig. I.
ten, zeer langzaam. De Voelhoornen, gelyk
hy de Sprieten noemt, aan de zyden van den ‘LXxxv. ‘
Kop ver uitfteekende, beftonden ieder uit veer- Hoofd-
tien Leedjes. Onder dezelven hebben zy een
Soort van Nypers , even als de andere Duizendbeenen:
doch de Kop is , zow e la ls ’tL y f ,
zeer plat.
Buiten twyfel worden deeze, door Ra y , bedoeld,
wanneer hy fpreekt van zeer dunne,
lange Duizendbeenen, die opgerold leggen in
de Aarde o f Mest, van Kleur uit den rosfen o f
geelen witagtig zynde, met den Kop bleek Kastanje
- bruin en een gevorkte Staart. Deeze waren
, by hem, ook anderhalf Duim lang, doch
hadden maar agtenveertig paar Pooten, ’twelk
veel verfchilt van zeventig, gelyk ’erinSwee-
den aan geteld zyn (*j. Anderen, wederom,
hebben een ander getal van Pooten, die moeie-
lyk te tellen zyn , daar aan gevonden ( f ) . Dit
verfchil kan men, met grond, onderftellen , uit
de verfchillende Ouderdom van deeze Infekten
voort te komen.
Een eigenfchap van deeze Soort is opmerke- Giinftenin
lyk. „ Ik vond, na Slagregens, zulk een Dui-
„ zendbe-endes avonds, zegtRAY, d ieh e tL y f
„ met Slymovertoogen hadt, engelykerwys de
Glim*
{*) Nostia 6a vel 68 Pedes, a fingulo latere obtinet. Faun,
S x c . II. SOI.
(-f) Pedes numeram difficiles, 46 ad 54, Solander. Syß,
Nat. XII.
Î. DEEL. XIII. STUK. K k 3