V. als het L y f heeft, dat van gedaante als der vol»
Afdepi.. gende maar langer, en uit agt Ringen be-
Hoofu ftaat, die -ieder gedekt zyn met een halfrond
stuk Sdül'dje, ’ t welk van agteren uitgerandis. Ëen
enkeld Schild, dat als uit twee famengevoegd
is', van agteren üitgerand zynde , begint aan
den vierden Ring van het L y f , dekkende daar
v a n flegts cén o f twee Ringen. Onder dit Dek-
fchild zyn fmalle, enkelde Wiekjes. De Pooten
be(laan uit veertien Paaren, waar van de
laatften bynade langte hebben van het Lighaam.
De Dyën-zyn gedoomd;. de Schenkels ruuw*
en de Vingeren beft aan uit ontelbaare Leed*
jes. r- ■ •
m. CS) Duizendbeen, die '•xedenyds vyftienPoö-
Forficata. . Jjggft,
met Schda * .
ren* * • ü ^ **- • .
p. CVI* Deeze zyn het, die men in Sweeden Twao.
Jliert, o f Tweeftaart, wegens de langte der twee
agterfte Póoten, in Duitschland Vieljusz én elders
Veelpootige Wormen noemt- Het getal
der Pooten komt .niet volmaakt met de Ringen
van #t L y f overeen, welken deeze S o o r t, die
roodagtig van Kleur i s , fomtyds minder
heeft'. W y vinden‘e r, metGEOFFROY, inde
onze, op Plaat CVI. Fig. 75 afgebeeld, maar
- ,,ne-
(3) Scoloprendra Pedibus ütrlmque qtandecim. faun. Suec.
S0Ó4. Scop. Carn. 1146 RAJ. In/. 45. MoUïV. Inf. 199.
ALDK. Inf. 635. SULTZ. Inf. T. 24. f. I5S- GEOFER. Fanu
l i/ T . zz. f. 3. SCH.-EEE. Elem, T. l i l . f. I.
negen, behalve den Kop. Dit zelfde is in ’t V.
Werk van Ra y aangetekend. S copoli merkt g g j j j 1*
aan, dat z y beurtlings een kleiner en een groo- Hoogtere
, en in ’t geheel veertien Verdeelingen heb-STUK*
ben. Hy geeft een andere op met dertien en
een Sneeuw • witte met twaalf Pooten weder-;
zyds. G eo f fr o y fpreekt van eene Soort, die
zwartagtig is en niet meer heeft dan agtentwin*
tig Pooten. De langte wordt van hem wat min-
der dan een Duim, by anderen op meer dan
een Duim gefield. Die van onze Afb e e lding
i s , in alle afmeetingen , nagenoeg driemaal
vergroot.
Deeze Diertjes komen , zo wel in Noord-
Amerika als door geheel Europa , in o f op de
Aarde , o f onder de Bast van oude Boomen
voor. Dikwils vindt menze onder Steenen o f
onder Bloempotten, Tobbens en Boombakken
in de Tuinen. Het fchynt, derhalve, dat
z y van dergelyken aart als de Pisfebedden z y n ,
uitgenomen, dat zy zo geen fchade doen aan
de Vrugten o f ’t Gewas. Men mag vermoeden,
dat z y van Infekten leeven, aangezien
WiLLouGBY een Spinnekop heeft zien opvree-
ten door een Duizendbeen. De fterke Nypers,
die z y aan het Koplid hebben, zal ze daar toe
in ftaat ftellen en bekwaamheid geeven. Ook
weet men zeker, dat zy van Huid verwisfelen.
Aangaande de manier van Voortteeling, der*
zelven, is nog ftoffe tot nader onderzoek.