SOa B E 8 C H R Y V I N G V A H s
Awwul Q0^ fomty ds we^ ^en‘ twaalfvoudl’g zyn.
LXXX* Mooglyk geeft ieder Tepeltje een dubbelde
H oofd- Draad uit , ’t welk dan van de gedagte zes,
stuk. jncjjen ze ’er a]]en te gelyk uitkomen, een getal
van twaalf Draaden zou uitmaaken. Swam-
merdam leert ons, hoe men dit best kan waar-
nee men.
BePooten. De Pooten, die ’er eenSpinnekop agt heeft,
verdienen ook , wel degelyk, haare opmerking.
Derzelver langte verfehik.' In de mee*’
ften, en inzonderheid in de Webfpinders, tot.
het gedagte einde ; - zyn de agterfte langst,
doch in anderen, zo wel de voörfte als de agterfte,
en de twee middelfte Paaren veel kor»
ter. In die , welken men W o lf - Spinnekop-
pen, o f ook Zwervers noemt, zyn gemeen*
lyk de voorfte Pooten allerlangst, en in fom-
migen ook veel fterker o f dikker dan de anderen
, het welk inzonderheid in de Springers
blykbaar is., welken Lister Phalamna noemt.
Deeze Autheur merkt aan, dat alle de Spin-
nekoppen 4 rie Gewrichten in de Pooten heb*
ben; doch naderhand heeft men waargenomen,
dat hunne Pooten w e l, als gewoonlyk , uit
drie Deelen, de D y e , Schenkel en V o e t , be*
liaan; maar dat deeze Deelen ieder, van bo*
ven, no; een kort Leedje h bben; zo dat men
de Pooten van een Spinnekop , met Kjusch,
wel zesledig kan noemen. „ Z y hebben alle,
„ (zegt die A utheur,) zes Gewrichten o f
s, Buigingen, welke met twee ronde deelen in
„ haast
d e S p i n n e k o p p e n . 203
, hollen o f Acetabula gaan, en over alle zyden V.
zeer buigzaam z y n ; doch tevens by beurtwiffeling,
gelyk in de Kreeften, voor enag- hoofd-
j, terwaards een Knie maaken. Z y Haan, met stuk.
„ de Schenkels, van boven digt by elkander,
, , en zyn daar donker , van binnen gevuld,
, , het dikst en llerkst; wordende, verder ne*
, , derwaards, allengs dunner, en als ’t ware
, , witagtig doorfchynende. Z y hebben enkele
„ regtop ftaande Haairtjes, benevens de klei-
„ ne leggende Haartjes, die overvloedig aan
3, de Pooten zig bevinden, gelykerwys aan ’t
, , geheele L y f ” .
De Oogen maaken het voornaamlle Keninerk De 0oSCT’
uit van dit Geflagt. De Natuur, om eenereden,
ons onbekend , aan de Spinneköppën geen
gepaarlde Oogen o f met Facetten, die het getal
der Oogen als oneindig groot in d emeefte
andere Infëkten maaken, vergund hehbende,
fchynt dit gebrek eenigermaate te hebben willen
vergoeden , door vermeerdering van hetge-
tal der Oogen. Verfcheide Natuurkundigen
hebben zig verbeeld, dat dit getal niet vast zy;
en dat fommigen ’er a g t , anderen maar zes
zouden hebben. Ook is het waar, dat men
Spinnekoppen vindt, die, by ’t eerfte aanzien
maar zes Oogen fchynen te hebben: maar by
nadere befchouwing heeft men bevonden, dat
de twee uiterlle Oogen fomtyds uit twee
fameqgefteld zyn ; maakende elk een byzonder
Qog uit. Dus kan men dan vry algemeen ver-
I. Deel. XIiI. Stuk. ze’