V. ten wordt eene maatige en egaale broeijing ,
L XX VI zonder al te ftei'ke uitdrooging o f overmaatige
H oofd- vogtigheid , vereischt, en dit maakt, dat ’er
i stuk. eenige byzonderheden in de Hiftorie der Luizen
z yn , die verwonderlyk voorkomen, wanneer
men geen agt geeft op de tederheid der
Neeten, ja van de Luizen ze lf: want Menfchen
die met het Hoofd bloot loopen zyn weinig
met Hoofdluizen gekweld, en dit Ongediert
vertrekt als de Mensch geftorven is, zo dra het
Lyk koud wordt, t’eenemaal. Ook weet men,
dat zy in fchoon Linnen het allerfterkst vermenigvuldigen.
De grootfte Luizen heeft
L innjeus gevonden in de warmlte hoeken der
Koper-Myn te Fahlun in Dalekarlie.
O vie’do heeft waargenomen, dat op zekeren
Graad van Breedte , in ’e naderen aan de
Linie, dit Ongediert de Spanjaarden verlaat,
die naar de Indiën gaan. Binnen de Keerkringen
, zegt h y , zyn ’er de Matroozen, hoe
onzindelyk anders op haar Lighaam, van be-
v r y d , en terug keerende krygen z y het, op
de hoogte van Madéra, o f daar omtrent, allengs
weder. Het is zo zeer niet te verwonderen
, dat menze in de Indiën zeer zelden
aan ’t L y f heeft, dewyl aldaar n:et dan dunne
en zeer weinig Wollen Kleederen , gebruikt
worden.Ondertusfchen fchryven anderen dit Kerven
der Luizen, wanneer men inde heeteLugt-
ftreekkomt, aan het geweldig Zweeten to e ,
dat men ’er doet* De Indiaanen, die lang
Haair
d e L u i z e n * <Si
Haair hebben, gelyk de Spanjaarden, wasfchen
zja- het Hoofd met Zeepwater, o f met een af- LXXVI.
trekzel van Tabak, daar tegen; doch het kroe- Hoofd-
fe Haair der Negeren, niet gemakkelyk uit te
kammen zynde, ftrekt, door de Natuurlyke
luiheid van dien Landaart, tot een Broednest
van dit Ongedierte, het welk fomtyds Gaten
en yzelyke Zweeren op haar Hoofden maakt,
onder Kortten van Smeerig famengekleefd
Haair en Vuiligheden.
Verfcheide oude Autheuren maaken gewag dcluIs.
van eene Kwaal, welke als een ftraf des Hemels
aangemerkt werdtTyrannen overgekomen
te zyn ; naamelyk, dat hun Lighaam, leeven-
dig, door Luizen werdt opgevreten. Deeze
Luis-Ziekte zoude, volgens Aldrovandus,
de Euangelist Lukas op ’t oog hebben, wanneer
hy van Herodes Agtippa getuigt, dat deeze
Vorst door Wormen gegeten o f van Wormen
doorknaagd z y , voor zyn fterven * -Hef w0° rd^ “ -
enter, dat daar gebruikt wordt, is in t geheel*«** 3.
nfet op Luizen toepasfelyk. Josefhus betrok
ook de derde Plaag der Egyptenaaren tot eene
Luis-Ziekte ( t ) ; waarvan men, in de Heilige
Schriftuur , niet het allermiöfte blyk vindt.
Daar ftaat , in onze Dortfche Overzetting,
ile gts,
m Fediculomm enim magna vis e corporibus TEgypüorum
( t ) Fed‘CU , mall male perdebantur, neque lavacns,
neque* medicamentotivm inunftiombus, eos exftinguete va-
lentes.