V.
Afdeel
LXXXI,
H oofdstuk.
Leeuwenhoek evénwel, gelukkiger in dit Géval
dan R fdi, ontdekte dat ’er, in plaats van
ééne, twee openingen waren aan ’t end van
de Staart der Scorpioenen ; doch , dewyl de
befchryving en afbeelding, welke hy ’ei* van
geeft, een weinig verfchilt van het gene ik»
dienaangaande, gezien heb, zegtMAupËRTÜis,
zal ik hier voordraagen, wat door m y , in een
Scorpioen van Souvignargues, waargenomen
is.
, , De laatfte Knobbel van de Staart is een
„ klein Phiooltje, van eene Hoornagtige zelf-
„ Handigheid, uitlöopende in een zwarten, har-
„ den en zéér fpitfen Hals, die de Angel is.
„ Ik wierd, met het Mikroskoop, twee klei-
ne Gaatjes gewaar, Veel langer zynde dan
, , breed, die geenszins aan ’ t end Van den An'
, , ge l, maar wederzyds geplaatst z y n , op ee-
3, nigen afftand van de Punt. In verfcheide
, Angels heb ik fórnwylen de plaatzing van
j5 deeze Gaatjes een weinig zien verfcbillen;
„ hoewel z y , doorgaans, op den zelfden af-
„ fland van de Punt aan vang neemen. Som-
tyds heb ik ook het één een weinig verder
„ naar het end gezien dan het ander. Men
„ heeft zelfs geen fterk vergrootend Mikros-
koop noodig om deeze Openingen te z ien ;
„ z y zyn duidelyk zigtbaar met een Vergroot-
,, glas van twee o f drie Lynen Brandpunt, en,
„ dat Redi ze niet in ’t gezigt heeft kunnen
j» krygen, komt waarfchynlyk daar van, dat
j» by
hy aan de Punt van den Angel een Gaatje V.
3, gezogt heeft, het welk ’er niet is , en d a t fx x x i*
„ h y , altoos niet dan de Punt van den Angel Hoofd. ’
33 bekykende, dé weezentlyke Openingen nietSTUK*
3, heeft kunnen zien” . O f lie v e r , ze ik oordeel,
dat hy de Punt van dën Angel niet
dan voor ’t Mikroskoop leggende en dus op
zyde bekeeken heeft: men moet dezelveregt
op de Punt aan en met een zo fterk vergroo-
tend Glas befchouwen, dat die Punt zig geheel
ftomp vertoont, en alsdan'kan mén die
openingen tot genoegen zien” . Hier toe is
„ zelfs geen Vergrootglas noodig ; het bolle-
„ tje van ’ t laatfte Lid een weinig fterk druk-
, , kende, ziet men het Vogt daar wederzyds
,, uitloopen, door die twee Gaatjes” .
Men heeft verbreid, zegt die zelfde Heer,
dat een Scorpioen, in een kring van gloeijende
Kolen beflooten zynde, zig zelfden Doodfteek
geeft. Hy hadt ’er de Proef op verfcheidene
van genomen, en zulks niet waar bevonden.
Het gene reden gegeven kan hebben tot dit
vermoeden, zegt h y , is , dat een Scorpioen,
verontrust wordende, o f getergd, altoos zyne
Staart op de Rug omflaat, en zig dus in Postuur
ftelt om daar mede te fteeken; het welk
hy ook in dat Geval doet, doch het komt hem,
aangemerkt de hardheid van zyn Huid , on-
mooglyk voor, dat dit Dier zig z e lf dus zou
kunnen kwetzen o f om ’t leven brengen.
ï. Deel xiii. stuk. S 2 In