Afdee ^eezen RanS nog anderen, in de byzondere
LXX1I.' Lighaamsdeelen. De Sprieten , die zy allen
H oofd- hebben, verfchillen grootelyks in gedaante en
SXüK* verdienen in veelen naauwlyks dien naam. Sommigen
hebbenze eenvoudig en van aanmerkelyke
langte; gelyk dat Dier, het welk men Suiker-
Gast o f ongevleugelde Mot noemt: anderen
hebbenze Boomagtïg getakt, gelyk dit in
t zïe 'c een Soort van Wespjes ook waargenomen is f .
biadz.ai8. Op den Kop van de Watervloo, naamelyk ,
die zig daar van tot zwemmen en fpringen in ’t
Water fchynt te bedienen, maaken zy derge-
lyke vertooning. Die van de Pisfebedden zyn
alleenlyk geknakt, en hebben, by ieder Leed-
je j een verfchillende bogt. Hetverwonderlykile
heeft in de Spinnekoppen plaats; doordien der-
zelver Teelleden aan het end der Voeleren
z y n , gelyk w y vervolgens zullen zien.
De Oogen. De Oogen deezer Infekten Hellen niet minder
byzonderheden voor. Geen derzelven heeft
die kleine gladde Oogjes, welke agter op den
Kop van veelen der Vier- en Tweevleugeligen
z yn , maar het getal haarer Oogen en derzel-
ver plaatzing doet ons, in fommigen , billyk
verwonderd Haan. De meefte anderen hebben
twee Netswyze Oogen, niet meer o f min; en
de meefte Geflagten van deezen Rang zyn ook
aan dat getal bepaald : maar men moet ’er
van uitzonderen die Water vlooi jen, in welken
men maar éèn Oog waarneemt, en de Spinnekoppen.
In deeze laatften is niet alleen het getal
tal der Oogen, welken zy ’er doorgaans agt .
hebben; maar ook derzelver plaatzing, ’t z y ~Lx x iL
in ’t vierkant, in een driehoek o f by trosjes, H oofd-
nevens elkander op twee of drie ryën, aan- STUK’
merkelyk. Ondertusfchen kan men niet denken
, dat zy daar mede beter zien dan andere
Infekten, die twee Netswyze Oogen o f met
Facetten hebben: want haare Oogen zyn van
eene enkele oppervlakte, glad , en onbeweeg-
lyk. In alle de genen, die geen Kop hebben,
bovendien, ftaanze, gelykerwys in de Krabben
, op het Borstftuk. Die van de Langpoo-
tige Spin vindt men , dat zonderling i s , als
midden op de Rug geplaatft.
Aangaande den Bek heeft, onder de Onge- dc Bek.
vleugelde, niet minder verfchil plaats. Sommigen
hebben een fpitfe Snuit, die vry groot is9
naar het Lighaam, en waar mede z y vinnig
kunnen fteeken, gelyk de Vlooijen , o f ten
minfte haar Voedzel inzuigen, gelyk de Luizen
en Myten. De Spinnekoppen, Scorpioe-
nen en Duizendbeenen, zyn , aan den B ek, met
fterke Tanden o f Nypers voorzien , die zeer
fcherp z y n , tot kwetzen bekwaam, en in fommigen
, zo ’t fchynt, met een Vergiftig vogt
bezwangerd. Geen van beiden ontdekt zig in
de Krabben cn Kreeften, die het Aas door
middel van zekere Voelertjes o f Baardjes, welke
zy aan den Bek hebben , daar in kunnen
brengen.
Veelen van deeze Infekten hebben het Borst- Het .
. „ , BorMuk»
I. Deel. XIII. Stuk A 4 itUK