V.
A fdeel.
lx x v u i .
H oofdstuk.
Bofcbltiis,
a wel als’t Gras, dikwils geheel vol van zit. Op
„ Akkers, Veldeni en Weiden, vindt menze
j , niet. Z y komen in ’t Voorjaar, zo dra de
a, Sneeuw verdweenen is , te voorfchyn, en
„ blyven tot in ?t midden van den Zomer ;
,5 maar in de Herfst wierd ik ’er niet één ge-
, , waar, hoe veel ik ook in de Bosfchen liep»
3, Eerst kruipen z y op de Kleederen, en dan
„ aan ’t L y f , alwaar z y onmiddelyk de Snuit,
3, infteeken, zonder dat mén ’t gewaarwordt,
„ voordat z y reeds zo diep ingeboord z y n , dat
5, men ze niet zonder gevaar weg kan krygen.
3, W an t, als menze afrukt, blyft gemeenlyk de
3, Snuit met den Kop zitten, en dit veroorzaakt
, , niet alleen een leelyken Stank , maar een
, , fchrikkelyke Jeukt, en door krabben komen
3, ’er Zweeren, die fomtyds diep invreeten.
„ Ik heb Menfchen gezien, die, alleen door
, , het afrukken van deeze Bosch-Luizen, een
„ Gezwel hebben gekreegen , dat in ’t eerst
„ Berk etterde, eu eindelyk zo diep gewor-
„ den is , dat men het voorfte Lid van den
„ Duim in het Gat kon leggen , het welk een
„ goede Vingerbreedte diep was. Gemeenlyk
„ komt altoos, daar z y den Kop hebben inge-
„ boord o f Bloed gezoogen, een hard Knob-
, , beitje, zo groot als een groene Erwt o f
33 nog grooter; blyvende dikwils zes Weeken,
„ eer het verdwyne. Wanneer men twee Da-
,, gen in de Bosfchen gereisd hadt, was het
3, L y f zo vol van deeze Knobbeltjes, waar
van
4, van het eene pynlyk was , het andere jeuk- ^ V .^
(.0. dat men naauwlyks wist, waar men ^jê'LxJcvSii-
:,’W ü krabben". , . H° X
, , Dit Ongediert is byster laftig, wanneer Bgfchiaiu
het in de Ooren komt, daar het naauwlyks
*’ uit te krygen i s , en die daar door fomtyds
„ een Vuist groot opzwellen, met een fchrik-
kelyke Pyn. Zy kruipen zeer langzaam en
, , plaagen niet alleen de Menfchen, maar ook
3, allerley Dieren. Het L y f der Paarden is
„ ’er, aan den Buik, fomwylen geheel mede
*, bedekt, en men verliest ’er die in de Engel-
„ fchc Volkplantingen wel door; aangezien z y
de Beelden geheel uitmergelen,, en dus aj
kwynende, met veel P yn , doen fterven.Zy
„ zyn zeer taay: men kanze met de Nagelen
„ naauwlyks te pletteren drukken. Onder het
,, Bloedzuigen zwellen zy allengs u it, en ein-
,, delyk, zig vol gezoopen hebbende, vallen
„ zy van z e lf af. Zulke twee Boschluizen in
” een Bakje gedaan hebbende, daar de eene op
I de Rug lag , bleeven z y langer dan een
een Maand in ’t leven, en hadden middeler-
, ’ wyl een groote menigte van Eytjes gelegd,
i die zeer klein, rond en glinfterend bruin
, 'waren. Geen voldoende Middelen fchy*
J” nen ’er nog ontdekt te zyn tot voorbehoe-
J ding tegen o f tot verdryving van dit leelyk
II Ongediert” . Het gene de Heer Kalm best
bevondt, was zulk een Luis , wanneer z y
de Snuit reeds ingeboord hadt in zyne Huid»
I. deel. XIIX, Stuk. PI 4 11162