V.
A fdeel.
LXXXIIi.
H oofd»
STUK«
m.
j4f)US.
Stompneus
«
d e rom , door den laatften aangehaald , fch yn t
door de kortheid van de Staart en de langheid
der P o o te n , merkelyk van beiden te ve rfchil*
len (*)»
C3) W a t e r v lo o , met een senigermaate fcrnen-
gedrukt Schild, dat van vooren Jlomp, van
agteren geknot i s , en een tvoeeborflelige
Staart.
T e rw y l de g e z e g d e V isch lu izen natuurlyk
z e e r klein en naauwlyk s een vie rde o f in ’t g e heel
een h a lf D u im lang z y n , hebben die van
deeze Soort w e l anderhalf Duim langte. O o k
komen d e aangehaalde A fb e e ld in g en , v an d e z e l-
ven , zee r w e l met elkander overeen Z y w a ren
aan F risch , door den Sekretaris Kl e in , van
D an tz ig to e g e zo n d en , die ’er den naam aan
g e e ft van de Vinpootig e Z e e -W o rm met het
Schild , h o ew e l de naan\ van Apus o f Apous,
dat i s , zonder P o o te n , hem b e te r voorkwam.
Schjefber hee ft haar , onder den naam van
Knbsartiger Kiefenfusz o f Krabagtige K ieuw en-
p o o t , z e e r omftandig b e fch re e v en , en de A f .
b e eld ing en , die h y ’ e r , z o in ’ t geheel als in
de byzo n d e re deelen, van g e e f t , zullen ook niet
lig t
(*) Inf VI. ThF.i LL. T- 11.
(3) MonocuUs Testa fubcompresfa , sntice retusa , postice
tmncata; Cauda bifeta. Faun. Suec. 2046. SCOP. Carn. 1138»
Fr ^sch. Inf. X. T. I. Aft. Anglic. 40. p. 150. Tab. I. f.
2. SCH.EFF. Monogr, 1756. T. I -S . SCHAEFF. Etem. T.
a ». f. I. Sultz. Inf T. XXIV« f. 153. GeoFFR. Parit'
ê6o, N. 1. T. XXI. f, 4.
lig t ve rbeterd worden. H y meent er , zeer
d u id e ly k , een Hart in waargenomen te h e b -L x x f llU*
ben. Z ie hier , wat de Levensmanier b e tre ft. Hoofd-
H e t W a t e r , waar in dee ze Diertjes z ig o n t -
h ouden, is dat van Plasfen en Poelen , vu il en
Hinkende, dikwils g ehee l troebel door Modder
o f D re k . Hoe langzaamer o f fch ie ly k c r zodanige
Plasfen uitdroogen , hoe gro o te r o f kleiner
z y daar in gevonden worden. M en kanze
h g te ly k daar in ontdekken , b y ftil en warm
W e e r , als wanneer z y tro ep sw y z e aan dekan-
ten fc h o o le n , en door haar wemelen z ig ve r-
raaden ; doch als jfc koel en wind e rig is gaan
z y naar den Grond en moeten dan met een N e t je
g e v is ch t worden. In de Zomer vindt menz
e , z o dra maar eenigen ty d W a te r is b ly v en
Haan, op plaatfen daar z y te vooren w aren g e w
e e s t , altoos o v e r v lo e d ig , ’ t z y jon g o f oud.
H e t fch yn t dat ’er a ltoos een genoegzaame v e e lheid
E itje s van dezelven in de Modde r o f S lik ,
ja in d e drooge A a rd e , op zu lk e plaatfen o v er-
b l y f t , die z e lfs eenige Jaaren kunnen duuren ,
en niet worden uitgebroed , dan wanneer z ig
aldaar W a t e r vergaard h e e ft. In ’ t V o o r ja a r
moe t het eenigen tyd warm W e e r z yn g ew e e s t,
door ’ t w e lk e de kleine W a t e r -D ie r t je s , die
haar to t V o e d z e l ftrek k en , uitgebroed z y n , eer
dee ze Kieuwenpooten verfchynen.
Z y zwemmen zo w e l met den Buik als met zwemt op
de R u g boven. In ’ t eerste g e v a l z y n de V in - e Rus‘
pietjes, die z y aan den Buik h eb b en , in een