V.
AFDEEL*
LXXXVl.
Hoofdstuk.
IV.
Covrplanatas.
ïlaugrige*
zig om te krommen o f op te rollen, wanneer
menze aanvat o f plaagt. Z y komen in de Aar*
d e , o f op den Grond onder Steenen, voor.
(4 ) Millioenpoot, die wederzyds dertig Poch
'ter, bet L y f platagtig heeft en de Sprieten
geknodst.
De platheid van het L y f maakt deeze als tot
een middelflag, tusfchen de Duizendbeenen en
Millioenpooten; weshalve ook Doktor copo-
li dezelve onder de Duizendbeenen plaatst, daar
z y doch, wegens’t getal der Pooten, tot dit
Geflagt fehynt te behooren. Zie hier zynebe-
fchryving van dit Diertje. .«.
Het L y f is een Duim lang , plat, bruin-
,/ a g t ig , aan den rand van Kleur als de Pooten
Sömwylen zyn de agterfte Ringen, in
? *t midden , Zeegroen , aan de zyden ros-
• bruin ; de zyden van den tweeden, zesden,
negenden en elfden Ring ,niet zelden , bleek
5, geel. Ik heb het ook geheel en al Roestkleurig
gevonden. Ieder Ring is getekend met
een dwarfe Streep en eenige Knobbeltjes;
” gekarteld zynde aan den zydrand. DeSprie-
” ten beftaan uit zes Leedjes, die Haairigzyn»
” Uit de drie voorfte Ringen komen wederzyds
j, drie, dat is uit ieder één Pootje voort: maar
(4) Jalas PedibuS utrinque tripnta, Corpore pianiusculo,
Antennis Clavatis. Faun. Suec. 2068. Scolopendra Julacea^
Scop. Cam. 1150. Julus fcolopendriejis. Pod. Inf. 127.
„ uit anderen wederzyds twee: zo dat het ge- .
tal der Pooten een - en - dertig Paaren is. Het lxxxvi.
, , komt in. de Bosfchen, tusfchen ’t Mos, niet
„ zeldzaam voor” .
Volgens de Befchryving van Solander , die
dit Infekt in het Sweedfche LandfchapSchónen
hadt gevonden, heeft het L y f delangtevaneen
Nagel; is platagtig, óveral even breed, aan de;
zyden hoekig, vanboven bleek, van onderen
witagtig, beftaande uit twintig Verdeelingen.
Het is van boven gedekt mét platagtige Schildjes
, die geknobbeld , gerand, omtrent vierkant
, aan de zyden gekarteld , gehoekt, de
agterften fcherp z yn , een weinig uitfteekende
over de Ringen van het Lyf. De eerfte Ring,
zynde de Kop, is ovaal en platagtig; de tweede,
die den Hals uitmaakt, gedekt met een
Schild, dat van vooren rond is en van agteren
uitgehold: de derde en vierde zyn korter dan
de overigen en zeer fmal. De laatfte en twin-
tigfte Ring o f het Staartftuk, is driehoekig o f
gefpitst en glad. Pooten zyn ’er, wederzyds,
dertig; naamelyk onder ieder Ring twee Paaren,
uitgenomen den derden, vierden, agttien-
den en negentienden, die ’er maar één hebben.
De Sprieten, driemaal zo lang als de Kop, beftaan
uit zes Leedjes * waar van het vyfde
Klootagtig en donkerer, het zesde aller-
kleinst is»
h V&u XIII. Stuk. L I (