V. waarneemen , is by Baker en anderen genoeg A fd eel . , lxxxii gezegd-
Hoofdsi
uk. Watervloo , met de Sprieten als in Tal»
Pedkuius. km verdeeld , en een 'te' idui geboogen
G e f ta a i t e , _ 3 ö ö . fc>
Staart.
Ik begryp niet, met wat regt. Linn^eus den
bynaam van Luis kan, toe-eigenen aan deeze
S o o rt, die alleen van de voorgaande verfchilt,
doordien de Staart rugwaards en niet naar voo»
ren omgeboogen is, zo de Franfche Autheur,
door hem aangehaald, heeft aangemerkt. Men
kan deeze dan , ruim zo billyk als de andere, de
Geftaarte heeten.
vr.
Quadric or-
nisi
(6) Watervloo, met vier Sprieten, en een regte,
in tweeën gefpleet en Staart.
Wateiluis.
Deeze Diertjes kunnen met meer reden, en
wegens de gedaante en wegens de langzaame re-
gelmaatige beweeging, Waterlinzen genoemd
worden, dan de Watervlooijen , voorgemeld,
wel-
( 5) Monoculus Antennis dichotomis , Cauda reflexä. Faun,
Suec. '2048. G e o F F R Paris 656 N. 2»
(6) Monoculus Antennis quaternis , Caudä re&ä bificM.
Faun. Suec. 0040. S c o p Carr.iol. 1 1 2 9 G e o F FR , Paris 656.
Ni 3 T. XXI. f 5. B A K E R Nutt. Gehr. T. XV. f. 1 -4.
B l a n k . Inf 1+9. T. 13. f B. Job lo t Micr l. pp. 2. T;
XIV. f . C , D Dt', G e f .r , A t l Stokbolm 1747. T. 6. f.2 .
Phil. Tranf. eibriig. n . p, 258, T. 20. f. 5 , 6. RoES,
Inf. III. T. 98, f , 1 , 2 , 4, LEEUWENH. Are. 142. f, 1.
welke Goed a a r t dus getytdd hadt. Men geeft V.
’er ook, gemeenlyk, den naam van Waterluis- g^xxiiC
jes aan. Het zyn deeze v die zo dik wils voor Hoofd*
komen in het Water van onze Regenbakken ,
en daarom zéér gereede Voorwerpen, ten
dienste van het Mikroskoop uitleveren. Leeuwenhoek
heeftze ZakMertjes genoemd, wegens
de t wee-Zaks wys’ aan hangende Eijertrosjes, die
veelen by de Staart hebben. Anderen geeven
’e r , om die zelfde reden, den naam van Dnti-
venc{raciger aan.
Die de fterk vergroote Afbeeldingen be-
fchouwt, welken Roes e l , om reden der Po-
lypen, die aan dezelven fomtyds zicten, aan’c
licht gegeven heeft; moet overtuigd zyn , dat
de laatstgemelde naam nog wel de eigentfte is.
De Heer de Geer hadt dèrgelyke Tros - Poly-
pen ook aan . deeze Waterluisjes waargenomen.
De Eijerzakjes aan de Staart, bovendien, hebben
een zeer Diuiftrosagtige vertooriing. Vëèlen
van deeze kleine Infekten in een Glas met hef.
der Water hebbende, ziet menze dié Ëijertros-
fen by wylen afwerpen. Zy fchynen met even
zo veel re g t, Een - Oogen genoemd te mogen
worden als de Watervlooijen, hoewel hun Oog
uit twee.' Kegelagtige deelen is famengefteld.
By Baker vindt men ook deeze Diertjes om-
Itandig befchreeven (_*).
c?>
(*) Nuttig Gebruik van 't Mikroskocip, Amft, 1755, bladz, S94.
I. Deel. XIII, stuk*