A fdeel
LXXX1I.
H oofdstuk.
middelmaatige grootte i s , groenagtig van Kleur,
. en als in twee Kwabben gefpleeten, daar de Ge-
zigczenuwen en het Verlangde Merg van afkomen.
Het Hart.
Van het onderbedes Beks , daar men twee
platte Tanden waarneemt en een Vleeschheu-
ve ltje, f t welk naar een Tong gelykt; gaat eeö
korte Slokdarm regtsbreeks naar de Maag toe*
EHt Ingewand is van aanmerkelyke wydte enbe-
ftaat uit een dik berk Vlies, waar aan twee
Klieragtige lighaamen zitten, die met Knobbelige
Vaatjes gevuld z y n , welke naar Darmpjes
gelyken, doch aan ’t end in éénen Stam famen-
loopen. Deeze deelen zyn h et, die men gemeenlek
de Lever noemt in de Korst- en Schaaldieren,
en zy fchynen zo wel den dienst van Lever
waar te neemen als van Darmfcheil. Volgens
Doktor Sachs, in zyne Gammarologie, loopt
van de zyde der Maag een enkele Darm, die
egaal van wydte b ly ft, tot aan de Staart uit ,
alwaar de Kreeft haar Fondament en tevens de
opening van de Leg heeft. Men kan zeer ge-
makkelyk de gemeenfchap daar van doen bly-
ken, mids met een Pypje daar in blaazende |
als waar 'door de Kreeft alles, wat z y in de
Maag en Darmen hadt, van boven uitbraakto
Agter de Maag en de andere Ingewanden is
tegen de Rug aan, in zyn Zakje, het Hart geplaatst,
dat immer zo berk klopt als in de Dieren
die Bloed hebben. Het is een Kegelvormige
Spier, van witagtige Kleur, meteen taa*
melyk wyde holligheid, die van binnen ongelyk
lyk is en aan den Wand met veele dikke Veze‘ AnJ ,a ü
len o f Styltjes gefchraagd, even als het Hart LXXXII. '
der Menfchen. De Groote Slagader, uit het Hoofd»
Hart komende, verdeelt zig aanbonds in twee
Takken, die naar de Kieuwen gaan: terwyl de
Stammen van de Hol*Ader, zo nederdaalende
als opklimmende , zig agter het Hart famen*
voegen, en dus in deszelfs Oor dringen. Derhalve
gefchiedt hier eendergelyke Circulatie o f
. Omloop der Vogten, als die van ’ t Bloed in de
Viervoetige Dieren.
De Kreeften hebben, gelyk de andere Infek-
ten, in plaats van Longen eenige Openingen
op de zyden van het Lighaam, welke men ee-
higermaate by de Kieuwen der Visfchen vergeleken
kan. Z y zyn wederzyds onder de Korst
o f Schaal geplaatst, hebbende haar onderbe gedeelte,
dat breed en b ompis, aan het Borst,
fchild gehecht door middel van Steeltjes doch
het bovenbe blyft los en vry. Ieder Kieuw
heeft drie Boezems , waar van twee gefchikt
zyn om het Vogt te ontvangen, dat tot het Le*
ven dient: gelyk dit blykbaar i s , dewyl een
zwart V o g t, inhetHartgefpooten, eerst doordringt
in den eenen, ert daar uit övergaat in den
anderen Boezem. De derde Boezem , van de
Punt naar den Grondbeun gaande, loopt in een
Kanaal u it, dat gemeen is aan alle de Kieuwen
van ééne zyde , en een taamelyk wyde Opening
heeft, naby de inplanting van de bovenbe
der Kieuwen, welke in een geduurige bewee