V. want eenig [fyn Meel als korrelsgewys op het
ixxvm.' Water ftroojjende, kwamen z y uit het Mos
H oofd* van daan, en vingen de neerdaalende deeltjes
STÜli* op. Vervolgens, echter, kwamen de groot,
ften z e lfs , wanneer hy eenig Meel ftrooide,
niet meer te voorfchyn, het welk hy aan der«
zei ver loomheid toefchreef, voorenaleer hy,
gevallig, met een Mikroskoopglaasje, dat wel
twintigduizendmaal vergrootte, kwam te ontdekken
, dat in het Mos geheele Klompen zaten
van jonge Waterluisjes, die zig met een
gewoon Vergrootglas als witte Stipjes vertoonden
, en dus kon hy met reden befluiten ,
dat de deeltjes van het Meel, door deeze In-
fekten, v©or kleine Waterluisjes waren aangezien.
xxii. (22) M y t , die het Agterlyf Bloedrood plat en
cetl!°ri' ruig, van agterenJiornp heeft: in de Aar-
Rood Aard. ge leevende.
Spinnetje.
Dit zyn die roode Aardfpinnetjes , in Engeland
Tam o f Taint genaamd, voor ’t welke
de Offenweiders aldaar zo bevreesd z y n , vol«
gens Ray , dewyl men zig verbeeldt dat het
vooi de Runderen een Vergift z y , dezelven
met
suarus AMommt Sangmneo ciepreflö tomentofo, poftice
j-etufo: terreftris. Faun. Suec. 1979. Scop. Carn. I0(>8. GEOFFR.
ïaris. II. p. 624. N. 7. lt. O tl anti. 84. L ist. Arm, f. 38,
RAJ. Inf. 41. N. 38. blank , Inf. T.14, f, %
«iet het Gras in te Hokken. Zouden het dati V.
ook die rootje Diertjes kunnen zyn , waarvan £™vfu.‘
als de Oogst-Weegluis, in’t Werk van Baker, H oofd-
de afbeeldingen befchryving gegeven wordt: STU**
doch dan moest die Autheur ’er twee Pooten
te weinig aan gezien hebben. Deeze waren ,
in de Oogsttyd, ongemeen lastig voor de genen
die in Engeland, alsdan in dc Velden wandelen
, inzonderheid voor de Dames, als in
der zei ver Boezem gaande zitten, en daar een
fchrikkelyke jeukt verwekkende ; zo dat dee«.
ze Diertjes door den Wind in de Lugt fchee-
nen voortgedreeven te worden ( * ) .
De gedaante, immers, zweemt veel naar die
van dit ons roode Aardfpinnetje, ’t welk in
Sweeden Brdfró genoemd wordt, daar die van
Smaland de Waterlpinnetjes Qmljier heeten.
Beiden , naamelyk , zyn z y , wegens de
Kleur, zeer kenbaar, en volmaakt van eener-
ley geftalte: ja beiden als Fluweelagtig ruig
over ’t geheele L y f . Inderdaad dit aartige
Diertje, ’ t welk zo gemakkelyk te bekomen is,
verdient, inzonderheid ten opzigt van de O o
g en , een nader onderzoek. Doktor Scopoli
heeft reeds waargenomen, dat de roode Aard-
van de Waterfpinnetjes, door een Aschgraau-
we Kleur aan de zyden van het L y f te hebben,
verfchillende zyn. Door G e o f f r ö y
is een zeer aartig bont Waterfpinnetje,
van
(*) Baker Nuttig gebrkik van Mkrbs\$of. Amfi. 1756«
Madz, 4* 5.
I. Deel. XIII. Stuk; &