V.
A fdeel
LXXX.
H oofdstuk.
’t Spinrag.
nen, die men Huis - Spinnen noemt, maaken-
ke haare Webben in de hoeken van Muuren ,
aan Balken, Zolders o f elders, en zodanigen
ook van de Veldfpinnen,als aan haar Webben zulk
êen ftand geeven. Zyne Tweede Hoofdfoort
was van de genen , die in de Gaten van oude
Muuren woonen: de Derde van de genen, wier
Webben geen vlak g ew e e fze l, maar als een
famenhooping van Netten maaken, die in ver-
fcheiden Vlakten ftaan, en de Vierde, einde*
lyk , van de gewoone Tuin-Spinnen , wier.
Webben zo zeer in ’t Oog loopen en zo ver-
wonderlyk zyn , wegens de Konftige figuur
en evenredigheid der Draaden, uit welken z y
beftaan, en waar van de Scheering alcoos naar
een middelpunt loopt. Onder alle de Hoofd-
foorten was deeze de eénigfte , wier Tonnetjes
o f Beursjes, daar z y de Eijeren in beflui-
ten , tot het weeven van Stoffen gebruikt
konden worden.
Men h ad t, naamelyk , ontdekt, dat het
Spinrag, ’t welk een zo veragtelyk en nutteloos
ding fcheen te zyn , een foort van Zyde
vyas, welke kon aangewend worden ten dien-
fte van den Menfch. In ’t jaar 1709 werden,
door den Heer Bon, een paarKoufenenHand-
fchoencn, daar van geweven, aan de Akade-
rrrie der Weetenfchappen van Parys toegezonden,
en federt heeft de Heer Reaumur zig
toegelegd, om te onderzoeken , o f men daar
van werkelyk Fabrieken zou kunnen opreg»
ten.
ten. Men hadt reeds opgemerkt, dat zy de ^ V . ^
Draaden van haare Scheering veel fterker dan LXXX>*
die van den Inflag maakten, doch toen.werdtH oofd-
ontdekt, dat de Draaden van die Tonnetjes o f STÜH*
Beursjes, waar in z y de Eijeren befluiten, ei-
gentlyk de genen zyn , welken men, tot het
bereiden van Stoffen, hebben moest. Deeze
Tonnetjes zouden Zyde geeven, die w it , geel,
graauw, Hemelsblaauw o f Koffykleurig w a s ,
en bygevolg meer verfcheidenheden van na-
tuurlyke Kleuren uitleveren, dan die der Z y de
wormen. De Koffykleurigen waren de zeld-
zaamften : Reaumur hadt ’er niet gevonden
dan in eenige Velden van Genets, doch der-
zelver Zyde was zeer fterk en fchoon. H y
vergeleek de veelheid , welke een Spinnekpp
in ’ t Jaar zou kunnen verfchaffen, met die van
een Zydeworm , en bevondt dat ’er vier van
de grootften toe vereischt werden; alzo der>?
zelver Tonnetjes zig niet zo fchoon lieten afbaal
e n , als die der Zydewormen: maar, de*
w y l de Zyde der grootften fterkst i s , zo
zou men mogen denken , o f die van grooter
Indifche Spinnekoppen niet hekwaamer daar
toe zoude zyn.
, Een groot beletzel in het aanleggen van wreed-
„ . aamgheid,
Kweekeryën van Spinnekoppen , tot dit oogmerk,
was de wreedaartigheid van deeze In-
fekten, die by fchaarsheid van Voedzel elkander
ver flinden, als wanneer de zwakfte altoos
de Prooy van den fterkeren wordt, Z y ee-
I, Deel. XIII Stuk* M 5 ten