V.' onze Afbeelding, Fig. 4 , ontleend is. O f
LXXiy* d*c 6611 ver^-h'l van Sexe z y , heeft hy niet
H oofd- kunnen waarneemen. Het Infekt is langwerstuk.
pjg en geheel ruig, niet minder dan die Soort,
welke daar van den bynaam voert. Aan de ee-
ne Spriet hadt het d rie , aan de andere vier
Leedjes, welk gebrek, nog in een ander gevonden,
geen plaats badtin de overigen, wier
Sprieten altemaal vierledig waren. In ’t kruipen
beweegt het deeze Lighaamsdeelen onop-
houdelyk. De twee plekjes aan den Kop bevatten
de Oogen , wier getal in deeze Soort
niet zo gemakkelyk waar te neemen was, dan
in de andere. De Pooten zitten, by paaren,
aan de drie voorfte Ringen: want het Borst-
ftuk is , in deeze Infekten, geenszins van het
Agterlyf onderfcheidelyk. De Staart is een
weinig anders , doch niet minder gegaffeld, en
tusfchen derzelver punten bevindt zig een der-
gelyk L id , van welks waarfchynlyk gebruik}
**!adz. hier voor’ iets is SezeSd * z Yn Ed- geeft in
sé. * bedenken, o f hetzelve ook tevens zou kunnen
dienen , om eenige Vogtigheid in te zuigen. Z y
kunnen, zo wel als de zwarten, wanneer z y
van ’t Water afgezonderd zyn , niet lang lee-
ven.
( 1 3 ) Plantvloo, die in de Aarde zig onthoudt
vttt
r Z S f c l e nw t i s .
Mestgraa- De©.
vet.
(13) Pidura terreftris alba. Faun. £*tt. Ed, II. 19$;.
SCOP. Carnill. 1*29.
\
Deeze onthoudt zig in gemeste Aarde, al- Afdeel;
waar z y in ’t vroege Voorjaar menigvuldig is, LXXIV.
komende inzonderheid te voorfchyn , als de
Grond met Water wordt begooten. Men vindt-
ze veel in Meloen- en andere Broeybakken,
zig aldaar als vliegende Stofjes vertoonende,
door haar fpringen ( * ) . Het is een van de
allerkleinften.
C14) Plantvloo, die wit is, met een gefplee- xw.
ten fiompe Staart, die uitgejlrekt gehouden Loopct,
wordt.
Omdat deeze Soort niet kan fpringen, krygt
z y , tot onder fcheiding, den bynaam van Wandelende
Plantvloo. Z y heeft het L y f Rolrond,
langer dan de anderen, wit en week; boven
den Aars een bruine Stip: de Staart met twee
uitgeftrekte Borflels, half zo lang als ’t L y f .
Men vindtze op de Bergen onder *t Mos ( f ) .
Van de witte Plantvlooijen vind ik , in de
befchryving der Infekten omftreeks P a ry s ,
geen gewag gemaakt. In Deenemarken heeft men
(*\ Dus volgens de Fauna Sutcita. In Syft. Nat. XII.
:gt LiNNjEUSjCauda obeufa mutica.- imfalit. Dit is , zy
•ringt niet. „ , ~ _
( I4) Podura albz, Camtt bifidS, « ten « , obtufl. Faun.
utc. Ed. II. 193Ö.
( t ) Hier in volg ik Syfl. Nat. Ed. XII: wint volgens
»Fauna Suecica.zoa zy zig in de Winterhuizen, «
1 de Potten en Tobbens o f Bakken, bevinden, komende
ilkens te voorfchyn , als de Aarde begroten wordt,
__ ___ 1 .0 .