$o 6 B e s c h r y v i n g v a n
V. Het Kenmerk, dat \vy hedendaags tot onder-
lxxxv L’ Scheiding der Duizendbeenen van de Pisfebed-
H oofd- den gebruiken, befiaat inzonderheid in de lang-
s t u k . te en platheid van het L y f ; waar men by zou
Kenincr- A ___ * *
k e n , kunnen voegen, dat de meesten fcherpe Nypèrs
aan den Bek hebben: want in de BorHelagtig-
heid der Sprieten, niet alleen , komen zy met
de Pisfebedden overeen, maar ook daar in, dat
z y ten minste zo veel Pooten hebben, als ’eir
verdeelingen zyn aan ’t L y f. Het getal der-
zelven, evenwel , is in fommige Soorten ver-
baazend groot.
Soorten. LiNNiEUs telt ’er thans e lf , waar onder nagenoeg
de helft uit andere Wereldsdeelen.
(x ) Duizendbeen , dié wederzyds' twaalf Poo-
Lagum. ten beeft, bet L y f ovaal en de Staart met
Kleine met i r .
Kwastjes. • - een wit Kwastje.
Alierkleinfte Pisfebed mqt een witte Staart,
was dseze jn de Verhandelingen der Akademie
van Upfal genoemd geweest. Z y wordt aldaar,
aan de Wortels der Boomen, onder ’t M o s ,
in ’t vroege Voorjaar, voornaamelyk nevens den
Tuin van ’ t Kasteel, dikwils gevonden. De
»rootte is als die van een Luis, met twaalf
Pooten wederzyds, en op de Rug een uitgefpreid
( j ) Scolopendra P e d ib u s u t r in q u e du odecim, C o r p o r e o v a l i ,
C a u d a l'e n i c i llo a lb o . F a u n . S u e c .n 063. & y jh N a t . X . G e n .
1 4 2 . XII G e n . 273. SCOP. C a rn . H53. G R O F F R . P a r i s . I I .
p . 677« T. 22. f. 4. 4 £I. P a r i s . Misf. 1, p. 532« T. !?• &
4- 10.
fpreid Kwastje boven ieder P o o t; ja bovendien,
midden op de Rug, een Bondeltje overdwars, l x x x v .
De Staart beftaat uit een dikker Kwastje v an^® I D'
grooter famenluikende Haairtjes.
De Heer d e Geer, die dit Diertje zeer om-
Handig befchreeven, en, by vergroo ing, zeer
fraay heeft doen afbeelden, 2egt, dat het L y f
de figuur van een zeer langwerpig O vaal heeft,
en zig platagtig vertoont, beflaande uit ver-
fcheide Ringswyze Leedjes, waar van hy ’er
van boven maar a g t , doch van onderen tot
twaalf telde. Het hadt vierentwintig Pooten
en dus aan ieder zyde twaalf. In de Jongere,
in tegendeel, was het getal der Verdeelingen
en Pooten aanmerkélyk minder. Hy hadt’er,
naamelyk, van de klein Hen waargenomen, met
niet meer dan drie Ringen en drie paar Pooten,
en een middelflag met v y f Ringen en zes paar
Pooten. Men hoore hem z e lf fpreeken ( * ) .
„ Uit deeze Waarneemingen volgt ■$ dat de Hoe ouder
„ Pisfebedden van dit Soort, tot den groot Hen pooien!1-1
trap haarer aangroeijing gekomen zynde ,
„ met vierentwintig Pooten zyn voorzien, en
„ dat haar Lighaam, van boven, verdeeld is
, , in agt Ringen; maar dat de genen, die nog
„ haare behoorlyke grootte niet hebben, o f
,, jonger zyn , minder hebben dan vierentwin-
, , tig Pooten en minder dan agt Ringen; naar
„ re-
Mem. de Math* & de Pbyfique% Tom. I* p* 55?»