V.
A f d e e l
LXXXllI
H o o f d s
t u k *
v i i i .
Lenticula*
ris.
iNeetagti-
IX.
'ïtiemus.
van buiten zigtbaare beweeging: zynde den i i
Juny 1766 door zyn Ed. Zoon den Heer Linnc,
Hoogleeraar in de Kruidkunde te Upfal, waargenomen
( * ) .
(8) Watcrvloo , met. eene op_ zyde platte Neet-
agtige Schaal-
In Finland is deeze aanmerkelyk groote Soort
van Watervlöoijen door den HeerÜDDMAN ontdekt
; wier Schaal de grootte van een Boon of1
be breedte van het uiterfie Vingerlid heeft, zynde
zeer famengedrukt, met een fcherpen raüd
en doorfchynende,
(■ 9) Watervloo, met eene Klootgelykenfo Schaaf
. die mn agteren drietandig is en’van vooren
een kromme Lip heeft.
. T e Algiers heeft de Heer B r a k Mgjt deeze
Soort gevonden, waar van Linn/EUs de Schulp
alleen gezien hadt, hebbende de figuur van
Cicerso Deeze Schaal was byna Kogelrond,
doorfchynende en van agteren drietandig, met
den middelden Tand lcherpst : zynde de onder
fte zyde van de Schaal minder bultig. Van
vooren was dezelve, horizontaal, tot over ’t
mid-
(*) Syji. Nat. Ed. XII. p IÓ59'. P
(8) Monbculus Testa compiesla-, Lentiformi. Faun. Snee,
2osi. ■ ’ •; ' " ■' ; " . ƒ; ;
^9'j Monoculus T ë s t a fu b g lo b o f a , postic® tticjcntata , antice
labio fimo. Syst. Nat, X, XII,
midden gefplëeten. Het onder f ie d e e l , voor- V.
waards langer, liep in een omgekromde ftompe ^ x i n . ’
Lip uit: het bovenfte, zonder L ip , was van Hoofd* (
vooren bultig en overdwars gellreept. L iN - STüK*
NA&üs fielt nog twyfelagtig, ofdezelvetotdie
Geflagt behoore.
L X X X I V . H O O F D S T U K .
Befchryving van ’ t Geflagt der P i s s e b e d d e n ;
het welke, behalve de gewoone Land-en W ater-
Pisfebedden, ook ve-elcn, die men gemeenlyk Zee-
Luizen noemt, en de eigentlyke Walvisch-Lui-
zen bevat.
■ erfcheide oneigen benaamingen heeft men, Naam;
van oud.s tot heden, gegeven aan de In-
fdkten, die tot dit Geflagt behooren. Want de
Griekfche naam Oniscus, waar mededeLatyn-
fche Afellus overeenkomt, m oe t, buiten twy-
f e l , van een Ezel worden afgeleid, naar welk
Dier zy alleen wegens haaren traagen voortgang
gelyken. De Duitfehers noemen de ge-
meene Soort Keiler - EJel, om dat z y meest
voorkomen in Kelders, o f op andere Vogtige
beflooten plaatfen. De Italiaanen noemenze
Porcgletti, de Franfchen fomtyds Porcelet ,■
en de Engelfchen Sow3 ’t welk met denNeder-
duitfchen naam vaxiMuurvarkens oïZeugen ftrookt,
I. Deel. XIII. Stuk. H hi Ge