Afdeel
xxxïii.
H oofdstuk.
Verfchil
van de Kreeften,
van Crdbe , en in ’t E ng elfch met dien van the
Crdb. D e Sweeden noemenze Krabba. Van het
L a ty n fch e woord Cancer, dat van het Griekfch
Karkinos fch yn t geformeerd te z y n , hebben de
Italiaanen hun Cranehio en Granzo, de Spaan-
fchen hun Cangreio ontleend. D e Griekfche
naam hee ft een zeer duidelyke afleiding van de
b ew e e glykh e id der O o g e n , die iets byzonders
is in dee ze Infekten.
A r isto te le s g e e ft to t Kenmerken van de
Krabben o p , dat z y het Lighaam rond hebben,
zonder S ta a r t, e n , fchoon dit w e l niet v o lk o men
waar i s , zo b ly k t nogthans, dat de alge-
meene naam van dit G e fla g t toepasfelyker z y
op de Krabben dan op de Kreeften , die zee r
blykbaar gedaart zyn . Sommigen hebbenze
onder de V is fchen t’huis g e b r a g t , doch de Poo-
ten maaken een zeer duidelyke onderfcheiding.
Anderen betrekkenze tot de Z e e - Schepzelen
o f W a te rd ie re n , die geen Bloed hebben, waar
van P l in iu s drie Geflagten t e l t ; die z a g t van
H u id zyn ; die het Lighaam met een K o r s t bekleed
hebben ; en , die in een harde Schaal
huisvesten, g e ly k de Hoorens en . Schulpen.
A l d r o v a n d ü s , de e ze verdeeling volgende ,
b e fch ry ft zodanige W aterlchepzelen in drie B oeken
, met b y v o e g in g van een vierde o v e r de
Plantdieren, en dus maaken de K r e e f t e n , K ra b ben
, Garnaalen en dergelyken , zyn geheele
tw e ed e B oek uit ; als onder de bloedelooze
D ie r e n , van dien a a r t , de eenigften z y n d e ,
welke
welke een Ko r sta g tig b ek le ed ze l hebben.
Torren echter en anderen , hebben dat ook i LXXXu.
ze lfs de Scorpioenen ; des zulks geen Qnder^HooFu
fcheid maakte, o f beletten k o n , van de K rab ben
in de A fd e eling der Dieren , die de In fek ten
b e v a t , te plaatzen ; te minder , daar die
naam aan dezelven , ten minde aan de K ie e f -
t e n , Garnaalen, Z e e -V lo o ije n en d e r g e ly k en ,
wegens de verdeelingen o f infnydingen van
haar Korsta gtig b ek le ed ze l, dat ve rfche id e R in gen
om het L y f m a a k t, w e e z en tly k behoorde.
In verfcheide op zigten z yn de Krabben
wonderlyke, jab yn a a ffch uw e ly k e Dieren. Haar
m a a k z e l, v o o r e e r s t , noch misfelyker dan dat
van een Spinnekop, a lzo haar L y f maar uit één
enkel d u k , zonder K o p , B o rs td u k o f S ta a r t ,
fch yn t te bedaan : de langte der P o o te n , die in
fommigen geheel buitenfpoorig i s ; de grootte van
de Schaaren, die z y h eb b en , en de gedoorn-
heid van de S ch u lp , g e e ft haar een zonderling
aanzien. Haar gang i s , b o v en d ien , niet minder
v r e em d , dan die van fommige Spinnetjes, en
in eenigen z o vlu g , dat z y een M en fch , die
op zyn hardde d r a a f t , ontloopen. Behalve
voorwaards , gaan z y dikwils ter zyden u i t ,
en fomwylen ook w e l a gte rw a a rd s , indien z y
kunnen. Z y leeven z o w e l op ’ t Lan d als in
en onder W a te r ; ja eenige Soorten fchynèn
naauwlyks W a te r te b eh o e v en , onthoudende y
z jg meest op ’ t d ro o g e , in de Bosfchen. M en
I. Deel. Xlil. Stuk. T ƒ kan