Afdeel.
LX XX.
H oofd»
ST'JKv ;
dat de Spinnen zo gereedelyk haare Prooy dm
’t leven brengen, en tevens zo vaardig elkander
den Doodfteek geeven, het wélk wederom
een teken vah haare Wreedaartigheid is. Worden
’er eenigen by elkander in een Glas gedaan,
zo zal men haast zien, hoe vinnig zy op elkander
aanvallen, en hoe , in korten tyd , die
allen, op één naa , dood zyn ; welke laatfle 9
Overwinnaar blyvende, niettemin weinig nut
heeft van zyne Zegepraal, alzo hy ook gemeen-
lyk , wel haast, aan de bekomen Wonden
rierft ( * ) .
Anderen, Wederom , de Venynigheid der
Spinnekoppen geheel verwerpen willende, bren:
gen tot een Voorbeeld b y , hoegröote ’er. door
kleine Vogeltjes ver Honden worden , die men
waarneemt, dat, wanneer men ze dit Aas, nu
en dan, in de Kouwtjes 'g e e ft , daar van ongemeen
vrolyk en tierig zyn. Ook vestigen
z y hun Oog op de Spinnewebben , die men
weet tot Bloedftemping van grooten dienst ert
van geen hetminfte kwaad gevolg te zyn , indien
menze op een verfche Wond legt. Verder
haaien zy aan, dat die fchadeiyke eigen-
fchap der Tarantula van Apulie, welke zo
veel Gerugt gemaakt heeft in dé Wereld, jil
Voor lang beuzelagtig is bevonden, gelyk wy
vervolgens zullen zien. Ook' zyn die grootd
Spiri-
(* ) Mead, de Premis, Lugd. Eat, 1737. p. 45.
Spinnekoppen ze lfs , welke men op de W e s t-A
in d ifch e Eilanden heeft, geheel niet V en yn ig;LXXX*
zo Pater L a b a t ve rzekert, door een menig- Hoofd-
te van Proefneemingen, ondervonden te heb-STUK-
ben.
De Voortteeling der Spinnekoppen is geen t voomee*
geheime zaak. Men weet dat z y een menigte
van Eytjes leggen, en die befluiten in een dik
Katoenagtig Beursje van haar eigen Spinzel,
dat naar een Tonnetje gelykt. E n , fchoon z y
die Eytjes niet uitbroeden , zo het fchynt,
jmaar de verwarming van dezelven aan de Zon»
nefchyn overlaaten , zyn ’er doch , in*
zonderheid onder de Zwervende Spinnen, die
het Eijer - Zakje en dus vervolgens ook de Jongen
z e lf , op de Rug draagen. Dit geeft dan
een aartige Vertooning ■ een geheel ruige Bol
te zien, met leevende Haairtjes, het welk de
Pootjes van gedagte Jongen zyn , die, als men
‘er aan raakt zig verfchuilen en daar afgaan.
Iets dergelyks neemt men zo dikwils waar in
de Jongen van de gemeene Tuinfpinnen ,
die, wanneer ’t gevaar verdweenen is , allengs
weder by elkander kruipen, en zig *ot een Bolletje
verzamelen, even als de Jongen op dee-
ze Zakdraagende Spinnen; waar van in ’t vervolg
nader.
De Paaring heeft meer duifierheden in gehad,
voor dat men, door Waarneemingen,
dienaangaande eenig licht kreeg. Be gemeenzaamheid
der Spinnekoppen is byfter
ÖEEJ- XIII. STUK. klein.