V.
A fdeel,
1XXIV.
H oofdstuk.
vr.
Nivalis*
Sneeuw*
looper.
VII.
Vaf*.
Zwerver.
VIII.
Arhrca,
Boomkrui'
per.
is een der allerkleinften. Z y heeft de Oogen,
als ook het L y f van vooren en van agteren op
de Rug, bruin-Roestkleurig.
(63 Plantvloo, die langwerpig is en Afchgraauw
met zwarte merktekens.
Dit Diertje, dat niet minder lange Sprieten
dan de Loodkleurige’ heeft, onthoudt zig in
de Boftchen van Europa, komende troepswy-
ze voor op de Sneeuw, in Sweeden, alwaar
het, deswegen, Snoeloppa, dat is Sneeuwlooper,
genoemd wordt. Door het fmelten van de
Sneeuw verdwynt het, en komt by Zomer veel
voor op de Besfen der roode Aalbeziën, maar
alsdan niet troepswyze. Het loopt ongemeen
vlug.
(73 Plantvloo,, die langwerpig is en zwart a
met het Agterlyf et} de Sprieten wit gebanr
deerd,
Deeze nieuwe Soort is onlangs in Sweeden
gevonden.
(83 Plantvloo , die langwerpig en zwart is,
met de Pooten en het Vorkje wit.
• In
( 6) Pedara oblonpa clnerea , fignatutis nigris. Faun. Suis.
Ed. II. 1931. Pulex Nivis. Epb. Nat. Cur, Dec, 2. Arm, 3.
OW. 197. De Geer AU. Upf- 1740. p. 54, T. s.
(7) Podura oblonga nigra , Abdomine Antennisque fa&
eii alba. Syjl. Nat. XII.
(S) Podura, oblonga nigra ,Pedibus furcaque albis. Faun • Succ•
Ed. I.1177, Ed, II. 1932. Seop. Carniol. 1030. De Geer Aft'
Upf. 1740. p,49. Tab.I. Idem, Aiï.Stockb. 1740.p. 10, Tab. *•
■ In * jaar 1737» geduurende de Winter-
Maanden November., December , January en LXXIV>
February, vondt d e Geer, onder de losfeHooFD-
Bast van oude Peereboomen, een menigte van STUii‘
deeze kleine zwarte Diertjes, van welken
L e e u w e n h o e k fchyntte fpreeken, als die hy
onder aan een Gras-Zoode gevonden hadt ( , 3’
Maar deszelfs denkbeeld, als o f dit Diertje te
vooren een Made was geweest; ( ’t welk hy heeft
willen bewyzen, doordien het L y f daarvan in
Ringen is verdeeld, gelykerwys dat der meeste
andere InfektenO vervalt geheel door de
Waarneemingenvan gedagten Kamerheer. Deeze
heeft de Ëijertjes daar van waargenomen ,
die roodagtig en'met het bloote Oog naauwlyks
zigtbaar waren, uit welken, na verloop van
eenige Dagen, Diertjes voortkroopen, die, met
het Vergrootglas gezien, even de zelfde geftal-
te hadden als gedagte Plantvloo. In Karniolie,
o f daar omftreeks, heeft men deeze Soort, die
in Oeland op de Efchdoornen, in HrottigHout,
en elders, gevonden wordt, tusfchen de Plaatjes
der Eiken-Zwam ontdekt. E en e, die door een
geelen Band op ’t Borstftuk alleenlyk van deeze
fchynt te verfchillen, nam G e o f f r o y , omftreeks
‘Parys, waar. Hy noemtze , deswegen,
de Ringdraager (+). De geftalte verfchilt weinig
\an die der volgende Soort.
C9 )
(*) zevenenzeventlgfte Brief van so Decemb. 3693, bl.
587.
( t ) La Podure Porte Anneau. Inf. Par. II. p. 609.
I. deel. XIII. Stuk.