V.
Afdeel.
LXXX.
Hoofdstuk.
Konftig-
heid det
Spmne-
koppen.
Nagels, Haaken, Krammen, zo vast hechten,-
dat de Webbe , hun Vogelaars-Net, in de
allerergfie plaatzing , dat is loodregt, heiland
is tegen een aanmerkelyke beweeging
van de Lugt. Voeg hier by de regelmaatig-
heid van hun Geweefzel , dat de Menfchely*
de Konst byna befchaamt, en fommigen iets
meer dan Dierlyks ; een G e e s t» dien men
( te dwaas ! ) van den invloed der Sterren
ging afleiden ; in deeze veragte Schepzelen
heeft doen onderftellen ; terwyl men klaarlyk
zag , dat ’er niets overeenkomfliger kon zyn
met de Oogmerken, welke zy met deezen
arbeid fcheenen te bedoelen, en dat dus deeze
Dieren dan ook niet van Denken en G e voel
konden ontbloot zyn ; al ware het dat
men Paarden , Buffels en dergelyken, in dat
opzigt, met onvernuftige Menfchen, die men
ook wel Ezels noemt, gelyk mogt Hellen.
De oude Philofoophen, inzonderheid , hebben
zig over het Vernuft der Spinnekoppen
verwonderd. Aristoteles z e g t , dat zy in
Wysheid uitmunten: zo door de Scheering die
z y maaken , als door den Inflag, zonder
Spoel , den konftigften Weever befchaamen-
de. W e lk een vastheid van de Webbe tegen
den W in d , tegen het aanhangende S to f ,
zegt Plinius , die zynen Leezer de langheid
der Draaden tusfchen twee Boomen , o f van
om hoog naar den Grond, voor oogen Hellende,
hem tevens de Snelheid doet gade Haan, waar
mede
U E S P T N N E K O f H K . 181
mede die Infekten , tot het weeven van de V.
Webbe , langs dien Draad, op en neder ^ O 'l x x x ^
pen ; de vaardigheid, waar mede z y , als ’er Hoofd-
roof in de Webbe komt, zig derwaardsbegee- stuk.
ven, om die te vatten, en de ny verheid in het
herHellen van het gene daar aan gebroken i s ;
als ook hoe fcherp z y van Gevoel zyn en van
Gezigt. iEuAKius oordeelt, niet onaartig, dat
de Spinnen gebooren zyn tot de W e e v e ry , en
dat de Draaden, die zy fpinnen , de allerfyn»
lten , welke een Vrouwe Hand formeeren kan,
overtreffen. Euclides , z e lf , moest haare
bedrevenheid in de Meetkonst pryzen, daarzy
niets dan haare Pooten tot een Paffer ó f Maat-
Hok gebruiken, en van anderen worden zy ,
met reden, daar in by de Byën vergeleeken.
Plutarchus , gezegd hebbende dat veele Dieren
leerzaam z y n , voegt ’er b y : „ maar, het
„ is misfchien belachelyk, dat wy de Dieren
, , in dit opzigt pryzen | daar Democritus ver-
„ zekert, dat de M enfchen, inde voornaamffe
„ noodwendigheden des Levens , Leerlingen
, , zyn geweest van hun; gelyk van de Spin-
„ nen in de Konst van Weeven en herHellen;
, , van de Zwaluwen in het Bouwen; enz” .
Het zelfde, byna, getuigt Seneka , fpreekende
aldus: „Z ie t gy n ie t , hoe onnavolgbaar dat
„ geweefzel der Spinnewebben zy voor eenig
„ Sterveling? Hoe veel Werk het z y . de Draa-
3j den in dier vpegen te fchikken ; fommigen
,, om vastheid te geeven, anderen om een Net
L deel, xnn stuk. M 3 te