288 B e s c h r y v i n g v a w
V. A fdeel Lx x x i
H oofdstuk.
Soorten.
I.
Ttfauvus.
Moorfche.
IL
Carpathi-
(US.
Carpatifchc.
heb ik de twee wederzyds digt by de punt, ia
myne gedroogde Scorpioenen , zo duide-
lyk waargenomen, dat het end van den Angel,
regt op de punt aan gezien , zig volmaakt al*
een Vogelsneb , met twee Neusgaten , ver*
toonde ; doch de uiterfte punt, ze lv e, is door
’t Vergrootglas ftomp, en zonder eenige ope-
ning.
’ t Getal der Soorten van Scorpioenen , die
L innjEüs thans opgeeft , is zes , waar onder
zig twee Europifche bevinden, als volgt.
f i ) Scorpioen, met de KammenagUtandigt de
Schaar en eenigermaaten Hartvormig en ge-
Jlippeld.
Deeze woont in Afrika. Ik heb ’er geen j
met zo weinig Tanden aan de Kammen, dat
is aan die Deelen, welken Roesel Vinnen noemt *
daar dezelve niet afgebroken zyn.
(2 ) Scorpioeö , mei de Kammen zes - tandig,
de Schaaren eenigermaate Hartvormig en
glad.
Op de Carpatifche Dergen , hedendaags Cra-
pak genaamd, aan'de Grenzen van Hongarie,
Poolen, Moravie,enz,, was deeze Soort door
Schalf
l ) Scorpto Peftinibus o£lo - dentatis, Mambus fiibcordatis
punélatis. Syft. Nat. XII. Gen. 269- X. Gen. 238.
(2) Scorpio Peftinibus fex - dentatis , Manibus fubcordaüs
glabris. f Syft. Nat. XII.