V.
A fdeel. LXX1V.
H oofdstu
k .
De Bruine was deeze genoemd onder de
Sweedfche Dieren. W y hebben haare vergroo-
te Afbeelding uit de.Stockholmfe Verhandelingen
ontleend, als in Fig, 2 . ,met de natuur-
lyke grootte daar nevens. Men kan hier uit
kegrypen s hoedanigen het zyn , die Geoffroy
Podures Globuleiifes noemt , o f Kogelronde
Flantvlooijen. Hy heeft ’er eene, die
Roetagtig bruin, doch niet glanzig maar dof
van Kleur was, omRreeks Parys waargenomen.
In ?t korte zal ik hier de naauwkeurige be-
fchryving inyoegen, welke de Heer de Geer
gegeven heeft van dit Infekt, dat men gemeen-;
lyk onder aan Rukken H o u t, die op den
Grond leggen, daar het vogtig is, en dus ook
onder den Bast van Boomen vindt. Z y woo-
nen niet troepswyze by elkander, maar elk op
zig zelve. Om ze te vangen moet men een
Kommetje o f Glas, dat wat diep is , daar onder
houden, en zulk een Plantvloo fchielyk
daar in flooten: want ze met de Vingeren te
vatten gaat niet aan. Z y fpringen alsdan wel
tegen de kapt van het Glas o p , maar leggen
na den eerften Sprong gantsch Ril, als men ze
niet en floort. Men zou haast vermoeden, o f
dit kleine Diertje overleg had, om zig niet te
vermoeijen, ziende dat het dus den dans niet
kan ont fpringen: want anders huppelt het zepr
vlug ? doch loopt langzaam.
Het L y f is byna zo dik als breed, en oiptrent
trent een zesde Duims lang, overal metHaairt-
jes bezet, zow e l als de Kop en Pooten, c n jjü Q y .
in ’t geheel zwartagtig bruin van Kleur. DeHooFo-
Kop is byna vierkant, van vooren met een Bek, STüt-
van boven met twee tropjes van Oogen, ieder
uit agt Oogjes beRaapde, die zig als halve
Kegeltjes vertoonen, zynde glinRerend zwart.
Het L y f fchynt uit Ringen te beRaap, gelykerwys
in de mee Re andere Infekt en. Aan de voor-
lykRen derzelven zyn de Pooten aangeheeht,
in drie Paaren, ieder met een dubbeld Klaauw-
t je , aan ’t end, voorzien. De Staart,die van
agteren onder tegen ’ t L y f gevoegd is , vindt
men zeer blykbaar gegaffeld. Dit Werktuig vertoont
z ig , wanneer het Infekt een Sprong gedaan
heeft, weezentlyk als een Staartje , dat van agteren
uitReekt, doch wel dra zig weder ombuigt
om het Infekt tot een nieuwen Sprong ip Raat
te Rellen.
, , Deeze Poduren hebben my iets merkwaar- Zddzaame
„ digs aangetoond. Tusfchen de fpitfen vanLighaams-
„ de gevorkte Staart ziet men een klein Cylip-
„ drisch L id , zittende by de Maag van dit In-
,, fekt. Ik heb, uit het end van dit L id , twee
5, doorfchynendeCylindrifchedeelenzienvoort-
„ komen, die byna zo lang waren als het L y f.
, , Het Diertje fchoot dezelvep, om zotefpree-
,, ken, uit het gedagte Cylindrische L id , aan
„ ieder zyde één; en ikhebze vervolgens in
„ dat zelfde Lid weder zien intrekken, gelykerwys
de Slakken haare Hoornen inhaaien.
I. Deel. XIII. Stux- B 5 ,, Dee