
EUPITHECIA PÜMILATA, g J |
Plaat 25, Fig. 1—12.
HUbnee, Samml. Eur. SchmeU., Geom. PI. 75, Eig. 389
IlEBRicH-ScHABirEE, Syst. Bearb. d. Sclimelt.140, Fig. 127. v.Europa, III, nag. 124,
Dtjponchel, Hist. nal. d. Lepidopt. de France, Suppl. IV, p. 105, pi. 1.1X , fig . 3 .'
Wood, Index entomologicus, n°. 656.
Gurnee, Spec, getter. d. Lepidopt. X, p. 351.
Staunton, Man, of Brit. Butterfl. a. Moths, II, p. 91.
v. Heinemann, Die Schmett. Deulsclil. u. d. Schweiz, I, p. 819.
Snellen, Tijdschrift v. Entomologie, 2° serie, 1“ deel, biz. 126.
----------- , Flinders van Nederland, biz. 693 (vlinder en rups).
C r e w e , Entomol. Annual for 1861, p. 144 (rups).
-------- , Zoologist for 1862 , p. 7971 (voedingsplanten).
Het ei is ovaal, doch aan de eene zijde eenigzins ingedeukt. De schaal
heeft regelmatige zeshoekige indruksels. Het is fraai geel gekleurd. Tegen
het uitkomen der jonge rups krijgt het een donker bruin vlekje, veroorzaakt
doordien de kop der rups er door heen schijnt. De jonge rups is
zwavelgeel. Haar kop is bruin. Het nekschild de staartklep en de voor-
pooten zijn licht bruin. Na verloop van eenige dagen worden ook de gewone
wratjes bruin.
De half volwassen rups is vuil geel. Hare breede ruggestreep en de
zijstrepen zijn steenrood. De kop is zwart. Het nekschild, de staartklep
en een vlekje op ieder der naschuivers zijn donkergrijs. De voorpooten
zijn grijs gevlekt, de wratjes zwart.
Later wordt de grondkleur der rups licht geel. Zij heeft dan midden
óp den rug eene bruine streep, die op de vier eerste segmenten min of
meer in de grondkleur wegvloeit, doch op ieder .der overigen eene peervormige
vlek vormt, welke aan de punt het donkerst is. De zijlijnen zijn
dan eveneens bruin. Zij zijn op de eerste segmenten het breedste. De
wratjes zijn zwart, doch staan op lichte, bijna witte verhevenheden. Zij
dragen lichtbruine haren. - De kop is lichtbruin. De‘ oogen zijn donkerbruin.
Het nekschild heeft twee donkerbruine vlekjes, welke door eene
smalle streep van de grondkleur gescheiden zijn. Het laatste segment is
in het midden donkerbruin en op ieder der naschuivers staat een vlekje
van dezelfde kleur. De spiegellijn is onduidelijk. De voorpooten zijn zwart
geringeld. De buik is in het midden grijsachtig.
Kleur en teekening verschillen echter aanmerkelijk bij onderscheidene
voorwerpen. De grondkleur is somtijds lichtgeel, bijna wit, somtijds bruin
of paars. De peervormige vlekken zijn dikwijls llaauw geteekend. Do zijn
lijnen en spiegellijnen zijn bij enkele individuen zoo breed, dat zij in
elkander loopen en een breeden zijband vormen.
De volwassen rups is ongeveer 13 Ned. streep lang. Zij is niet zeer
slank, naar voren slechts weinig verdund.
Hare grondkleur is licht vleeschkleurig of ook wel gedachtig. De tee-
keningen zijn roodbruin.
De kop is geelbruin, aan de achterzijde donkerbruin gevlekt. Het nekschild
heeft twee smalle, bijna zwarte vlekken, door de grondkleur gescheiden.
Over het midden van den rug loopt een breede roodbruine
band, die op het 2% 3' en 4' segment eene ovale vlek en op de overige
segmenten een’ keper vormt en doorsneden wordt door het ruggevat, hetwelk,
als eene fijne donkerbruine lijn, van het 3' segment af overal
zigtbaar en op het laatste segment tot eene zwarte vlek verbreed is. De
wratjes staan op kleine verhevenheden van de grondkleur. Zij zijn zwart
en dragen lichtbruine haren. De zijlijnen zijn roodbruin en vrij scherp oo
de grondklenr afgezet. De spiegellijnen zijn breed,, lichter gekleurd en
vervloeijen naar boven in de grondkleur. De voorpooten zijn zwart geringeld.
De naschuivers hebben op de buitenzijde een zwart vlekje.
Ook van de volwassen rups schijnt de kleur zeer veranderlijk te zijn,
zoo als uit de verschillende beschrijvingen kan blijken. Volgens sommigen
is zij afhankelijk Van de plant, waarop de rups leeft. De teekening
schijnt echter vrij standvastig te zijn.
De pop is 7 Ned. streep lang en heeft dus niet 'veel meer dan de
halve lengte van de rups.