
COLEOPHORA SOLITARIELLA, zELL.
Plaat 44, Fig. 1—10.
Ze l ie b , Linnaea entomologica XV, bl. 397.
D o u s l a s , Tramact. Ent. Soc. N. Ser. II, p. 81. PI. 11, f. 3.
H e b b i o h -S o h a e e e e b . Syst. Terz. d. Eur. Schm. V, p. 233.
F e e y , Tineen u. Pteroph. der Schweiz, s. 225.
Staintoe, Nat. Hist., of Tmeina IV, p. 113. PI. 2, f. 3.
0
Ook de kennismaking met de larve dezer vlindersoort in haren natuurstaat
heb ik aan de welwillendheid van den Heer F. J. M. H evlaegts ,
den onvermoeiden vorsoher in Breda’s omstreken te danken, zoo dat
ook weder de opgave omtrent tijd en plaats van oponthoud en omtrent
de levenswijze nagenoeg geheel van ZEd. zal afkomstig zijn.
In de omgeving der woonplaats van den geaehten zender is Stellaria
holostea en de rups die op die plant leeft, geene zeldzaamheid. Reeds in
Augustus kan men in hare bladeren de mijngangen der jonge rupsen
van Coleophora solitarielh aantreffen, vooral op de plaatsen die tegen
wind hesehut zijn, dus onder kreupelhout en heggen. Tegen het eind
der genoemde en het begin der volgende maand kan men reeds kleine
huisjes aan de onderzijde der bladeren waarnemen. Het rupsje namelijk
vervaardigt zich spoedig uit een gedeelte van de losgeknaagde opperhuid
van een blad een regt of slechts aan den mond gebogen kokertje. Naarmate
het rupsje groeit, vervaardigt het zich een grootere, ruimere woning
en dit gaat zoo door tot in Ootober of in November, al naarmate de
temperatuur mild of scherp is. Dan verbergt zich de rups met hare