
ADELA DE-GEERELLA, l .
Plaat 37, Fig. 1-14.
L in b t a e u s , Sysl. Nat. (Ed. 13.) I. pag. 895, n\ 426.
H U b n e r , Samml. Eur. SchmelL, Tin. t.ib. 19, fig. 130.
T e e i t s c h k e , Schmett v. Eur., IX. 2, pag. 131, et X, pag. 207.
F r e y , Tincen und Pteroph. d. Schweiz, pag. 41, n°. 5.
F i s c h e b t . R o e s d e e s t a m m , Abbildmgm, pag. 189, Pi. 67.
L y o n e t , Recherches, pag. 224, Pi. 19, fig. 17—25.
De mogelijkheid om de levensgeschiedenis van Adela Ec-Gcerella, ten
minste voor het grootste gedeelte in dit deel van Sepp’s werk op te
nemen, heb ik al wederom te danken aan de welwillende hulpvaardigheid
van den Heer F. J. M. H eylaerts te Breda, wien daarvoor mijn
welgemeende dank wordt toegebragt. Gelijk men uit de bovenstaande
aanhalingen zien kan, had reeds voor bijna eene eeuw Lyonet de
levenswijze dezer soort onderzocht, beschreven en in teékening gebragt;
hij gaf dit echter niet in druk uit, en wij vinden zijne aanteekeningen
met de plaat die er toe behoort, eerst gedrukt in zijne Recherches sur
l’ anatomie et les métamorphoses de di/férentes espèces d’Insecles, door de
zorgen van Dr. W. de H aan in 1832 te Parijs uitgegeven. Twee jaren
later verscheen in het werk van T keitsciike het korte berigt, „dat de
„zak (der rups) uitgebogen, achter breed en naar voren smaller is,
„ zamengesteld uit verscheidene bladeren (sic) en dat de rups leeft op
lil 30