
roodbruin, in bet midden geteekend met eenen zwarten glanzigen, vrij
breeden en iets hoog opliggenden band, die zeer licht, bij wit afr
begrensd is, en door de eveneens lichte inkervingen afgebroken wordt-
Drie of vier dagen voor het uitkomen worden de Vleugelscheeden geheel
zwart.
Merkwaardig is het dat van alle de zwarte teekeningen, die deze pop
zoo sterk kenmerken, bij den vlinder geen spoor teruggevonden wordt.
Dé vlinder bij fig. 13 en 14 afgebeeld, is als volgt:
Vleugelspanning 3 cent. Sprieten van den man breed gebaard, van het
wijfje dun met kamtandjes voorzien, bij beiden lichtbruin. Palpen kort,
donker rood, even als het gezicht. Achterlijf wit, in de zijden flauw
groen betint. Midden- en achterpooten met een paar bruine sporen, op
de bovenzijde wit, groen betint, op de onderzijde bruinachtig rood, behalve
de tarsen die licht bruin zijn. Aangezien de kleur der pooten een
voornaam kenmerk van verschil tusschen dezen vlinder en Nemoria aes-
tivaria oplevert heb ik gemeend een achterpoot, vergroot, en van de
onderzijde bezien, bij fig. 15 te moeten voorstellen. Kop en thorax van
de kleur der vleugels. Dezen, bij geheel versche exemplaren, fraai helder
groen flater meer blauwachtig en zelfs ten slotte bruin wordende. De
voorvleugels met smallen lichtbruinen voorrand en met twee smalle witte
dwarsbanden, waarvan de eerste in de middelcel flauw getand is, de
tweede- schuins loopend en meermalen getand. Franjes wit met acht
donker roodbruine vlekken.
Achtervleugels sterk getand met spitse punt op de zesde ader en daarenboven
diep ingesneden, en met slechts eenen smallen witten, tweemaal
rondgebogen dwarsband, die zich aan geene der beide banden van de
voorvleugels aansluit. Middelstip groen, doch meestal niet zichtbaar.
Franjes als boven met acht roodbruine vlekken.
Onderzijde groen met doorscbijning van den" tweeden dwarsband en
van den band der achtervleugels. Achterlijf meer groenachtig betint dan
op de bovenzijde. Franjes als boven.
De vlinder heeft veel overeenkomst met Nemoria aestivaria, Hübn. ',
waarvan hij echter gemakkelijk is te onderscheiden door zijne kortere palpen,
den loop der dwarsbanden, de sterk getande achtervleugels en de roodbruine
kleur van de onderzijde der pooten.
Mijne rupsen die ik in het begin van Juni vond, verpopten van 18 tot 1
1 Sepp, ir , 6. Tab. III, fig. 8. & IV, Tab. X1VIII.