
BOTYS CESPIT ALIS, w. v.
Plaat 7, Fig. 1—19.
Hübnee,, Samml. JEur. Schmett. Pyral. Fig. 39, nom. Cespitalis, (mas),
Fig. 40, nom. Sordidalis (mas).
Teeitschke, Schmett. von Europa, Deel VII. bl. 173, Deel X. 3. bl. 37.
Wood, Index Ent. Fig. 791. nom. Cespitalis (fem). Fig. 792 nom. Sordidalis
(mas).
Herbich-Sch&efer , Syst. JBearb. der Schmett. von Europa, Dl. IV, bl. 23
fig. 25 nom. Cespitalis var. (Intermedialis Dup.) (mas).
G-tjenée, Hist. des Insectes, Lepid. Dl. VIII. bl. 176.
Voir Heinemann, Die Schmett. Deutschl. und der Schweiz, Band I, Heft 2.
Die Ziinsler, bl. 66.
Er is op Daalhuizen een onbebouwd plekje, waar heideplanten en een
aantal gewassen, die men gewoon is met de weinig vleijende benaming
van onkruiden te bestempelen, in bonte mengeling dooreengroeien. Daar
zie ik, jaarlijks, op fraaie lentedagen en later nogmaals in het midden
van den zomer bovengenoemde vlindertjes in den vollen zonnegloed, bij
menigte rondfladderen. Dikwijls was ik dus m de gelegenheid op te
merken hoe zij als afgemat na eene korte, doch snelle vlucht, telkens
weder op bladeren of bloemen nederstrijken en hoopte ik dan door met
aandacht de wijfjes, die ik aan hare wijze van vliegen meende te herkennen,
nategaan, even als mij dit met Limenilis Sybilla gelukte, in het
bezit der eieren te geraken. Steeds evenwel, bleef al mijne moeite ver-
geefsch, zoodat ik, ten slotte, mijne toevlucht nam tot het gewone middel,
bestaande in het op vangen van eenige vlindertjes, die ik met verschillende
III 6