
De jonge rupsjes zijn licht vuilgeel met -eene donkerder ruglijn en op
mg en zijden met vier reien vrij lange witte haren.
, Na de 1"“ vervelling ziet men reeds duidelijker dat de ruglijn diep in
ligt, vooral op de voorste segmenten, waar zij tevens’ het breedst is.
Dadelijk na de 2a’ huidsverandering vertoonen zioh reeds de groene
kleur en de hoofdteekeningen der volwassen rups, ofschoon dezè de volle
schoonheid en kleurschakering eerst na de 31' en laatste verwisseling van
huid erlangt.
Daar bijna al mijne rupsen van elkander verschilden, zal het mijns inziens
het beste zijn, eerst de punten op te noemen die zij onderling gemeen
hadden, om daarna de verschillende afwijkingen achter elkander te be-
handelen.
Behalve dat allen de donkere hol scheppende rugstreep en de golvende
zijdebanden hadden, kwamen zij ook in het volgende overeen:
Kop klein en blinkend zwart met een’ zeer uitrekbaren lichtgroenen hals
waardoor de rups in staat is om hessen, boonen, erwten enz. uit te vreten.
Luchtgaten klein, witachtig. De gedoomde hoorntjes op segment elf aanwezig,
lichtgeel. Zij strekken,, gelijk ik ook bij:'Lycaem Aegon L. heb
opgemerkt-;- wel degelijk ter verdediging. Buik, benevens aile 16 poo-
ten, ook de borstpootem, dof blaauwgroen (Volgens Ochsenheimer, zie
Sneller t. a. p. zonden de laatsten zwart zijn.). Kerste lid met een
ruitvormig kuiltje op den rag. Dtie laatste segmenten bijzonder afgeplat,
donkerder dan de vorigeh. Ligchaam, aan de bovenzijde geheel
bezet met uiterst kleine doorachtige wratjes, die op de donkergeteekende
plaatsen zwart, overigens wit zijn.
Figuur 8 zal, hoop ik, in staat stellen zich hiervan een denkbeeld te
vormen. Deze teekening stelt namelijk de linkerhelft voor van een der
midden segmenten eener raps, die der verandering nabij is.
Alleen op den rug en aan de zijden zijn zeer korte' en lichte haartjes
aanwezig.
Na deze gemeenschappelijke punten van overeenkomst zal ik de mij
voorgekomene afwijkingen na elkander .trachten te beschrijven.
Zonder de rups, bij fig. 4 voorgesteld, juist als type te beschouwen,
meen ik toch met haar te moeten beginnen, aangezien drie of vier mijner
rupsen geheel of bijna geheel in teekening met deze. overeenkwamen.
Haar grondkleur is geelachtig groen met een zeer licht' ruggeveld en
olijfgroene teekeningen. Deze bestaan vooreerst uit eene ruglijn die
vooral op de geledingen 3 en 4 vrij breed en ook voornamelijk daar diep
is uitgehold. Verder uit eenen golvenden band, die het lichte ruggeveld
even boven de luchtgaten begrenst, terwijl dit aan wederzijde tusschen
ruglijn en zijband eènen onduidelijken, vrij lichten en eveneens gegolfden
olijfgroenen band draagt. Deze teekeningen ontbreken ondertusschen bijna
geheel op het eerste en de drie laatste segmenten, maar zijn daarentegen
bijzonder scherp en donker op het vierde lid. Eindelijk loopt even onder
de luchtgaten eene liehtYgëelgroene zijlijn, waar boven de grondkleur
donkerder is. Buik en pooten zijn mede. geelgroen.
Al mijne overige rupsen waren verschillend gekleurd. Ziet hier hare
afzonderlijke beschrijvingen..
Eenigzihs gelijkende op tig. 4, doch veel schooner en helderder van
kleur is de rups bij tig. 5 afgeteekend. Behalve door de prachtige geelgroene
grondkleur munt zij 'vooral uit door de donkerroode ruglijn. Het
ruggeveld is bijzonder licht en de teekening zeer scherp en donker. Beter
dan bij eene der overige teekeningen kan men hier waarnemen. dat het
ruggeveld zich slechts van het 21' tót liet 10,lc segment uitstrekt'.
Een nog, schooner rupsje stierf mij; het had behalve de roode ruglijn
ook nóg vuil purperroods zijstrepen; zi%- fig. 3.
En. zoo nader ik vrij geleidelijk, de geheel paarse variëteit, fig. 6. Zij
stemt in teekening weder geheel met alle overige rupsen overeen, maar
in de., plaats van groengeel, is hare kleur vuilpaars. De ruggelijn is
hoogrood en de zijbanden bruinachtig paars. De verdeeling van lichte
en donkere tinten is. even als bij alle andere voorwerpen*
F reyer’s teekening van L. Argiolm als larve op de bovenaangehaalde
plaat stelt ongeveer eene dergelijke raps voor.
Toen mijne rupsen volwassen waren, verloren zij allen de schoone
kleuren, werden iets korter en gezetter van ligchaam, en kregen eene
vuil groenachtig roode kleur met verflauwde donkere teekeningen. Deze
kleurverwisseling heeft veel van die, welke men onder anderen bij Sme-
nnthus Tiliae L. waarneemt. Mijne 7" figuur stelt zulk eene veranderde
rups voor.
Behalve in de korte vervellingstijdperken doen de rupsen bijna niets dan
eten, zoodat de geheele rupsenstaat zeer spoedig afloopt, ’t geen uit de
volgende opgave blijken kan.
Eieren, die den 23'““ Juli gelegd waren, kwamen den 27'“° dier maand
uit. Op den 1'“” Aug. vervelden de rupsjes voor het eerst, op den 51*“
Aug. ten tweedenmale, waarop reeds den 9d" de laatste vervelling en
den 14a“ de gereedmaking ter verpopping volgde.