
Villosella Ochs., de eerste aan zoogenaamd buntgras, de tweede aan gagel.
Bij ondervinding wetende hoe dikwijls de Psychiden met parasiten bezet
zijn, wilde ik er nog meerderen hebben en zocht ijverig door. Een
honderd passen verder, in eene vochtige met gagel en Carex begroeide laagte,
zag ik, tot mijn groot genoegen, eene andere Psyche en wel dezelfde
soort, waarvan ik op de zomervergadering, gehouden te Leydén in 1870,
melding gemaakt en de zakken vertoond had. Ik vond slechts enkelen,
hier en daar verstrooid op den grond of aan grasstengels hangend. Aangezien
mijn tijd beperkt was, moest ik huiswaarts keeren en wist nu niets
beters te doen dan den knecht van een’ nabijwonenden boer de zakken
te toonen, met opgave der vindplaats hem te verzoeken den daaropvol-
genden zondag daar eens te gaan snuffelen en mij dan het gevondene,
tegen eene zekere belooning, te huis te brengen. Die man volvoerde zoo
goed zijn’ last, dat ik mij weldra in het bezit zag van 109 mannelijke en
64 vrouwelijke zakken.
Voorzien van een zoo groot getal levende en volwassen rupsen, voorspelde
ik mijzelven ook een betrekkelijk aantal vlinders, doch dit viel
belaas! geheel anders uit. In eene afzonderlijke vlugt had ik al mijne mannelijke
zakken op ietwat vochtige aarde gelegd en de vrouwelijke in eene
groote suikerflesch, met wit zand voorzien, geborgen. Den 18a" Mei verscheen
de eerste man, de hier afgebeelde, doch was kreupel en met veel,
moeite heb ik de vleugels kunnen plat krijgen en uitspreiden: de onder-
vleugels zijn niet volgroeid. Een mijner entomologische vrienden, die toevallig
bij mij kwam, gaf mij den raad alle zakken in hunne natuurlijke
ligging, d. i. horizontaal, op te plakken. Ik wilde ze aan een draad
ophangen, iets, dat altijd bij mij goede uitkomsten had opgeleverd bij
het kweeken van Ps. villosella Ocns. en Ps. hirsulelta Hünv. Op zijne
aanmerking, dat dan de popjes, bij het naar buiten dringen uit den
zak, een paar dagen vóór het ontwikkelen der vlinders, op den bodem
der vlugt zouden vallen en niel uitkomen, deed mij besluiten ze,'met
schakel-lijm, op blokjes te lijmen. Dóór was nu juist de oorzaak, dat ik
nog slechts enkele, zeer kreupele vlindertjes uitkreeg, en de geheele rest
levend in de pop moest omkomen. Immers in de-vochtige-temperatuur
der vlugt was de lijm niet verhard geworden; bij het vooruitschuiven
der pop scheen er iets kleverigs aan de vleugelscheden en andere deelen
van het boveneind te komen, zoodat dit laatste niet, of slechts ten deele
door den vlinder kon geopend worden. Het microscoop leerde mij later,
dat ik in mijne veronderstelling gelijk had. V. Mijne zakken had ik op
drie plaatsen, in huis, in de open lucht en in eene bloemenkas geplaatst,
doch overal was het hetzelfde. Mijne kreupele, doch zeer geile mannetjes
gebruikte ik om de paring na .te gaan, ’t geen mij ook gelukte; doch
hierover later. De vrouwtjes zijn, behoudens enkele uitzonderingen, allen
uit de poppenhuis gekomen.
Thans zal ik beschrijven: 1°. den zak, 2'1. de volwassen rups, 3°. de
mannelijke en vrouwelijke pop, 4°. de vlinders en 5°. het ei met het pas
gekipte rupsje. Verder volgen -> eenige beschouwingen omtrent de paring
en de redenen, die mij tot de diagnose geleid hebben.
De mannelijke zak, van 30 tot 35 mm. lang, is langer en smaller dan
de vrouwelijke, die sléchts 20 tot 25 mm. haalt, doch plomper van vorm
is, en verschilt vooral in hét onbekleede achtereind, dat ongeveer één
centim. lang is, terwijl het bij het vrouwtje naauwelijks 2 mm. haalt.
De eerste is vergroot afgeteekend bij fig. 1, de tweede bij tig. 2.
Behalve een klein gedeelte aan het boveneind, dat niet kleine vezeltjes
en plantendceltjes bekleed en, zeer buigzaam is, en het achtereind, is de
oorspronkelijke cylindrische zak, met op gelijke lengte afgebeten gras-
stengeltjes bekleed, die in drie vlakken en dwars liggen en zoo kunstig
ineengewerkt zijn , dat men ze niet dan met groote moeite kan losseheuren.
De zak schijnt dan ook driekantig en is zeer fraai. Het schoone gaat
verloren wanneer de rups zal gaan verpoppen, want dan spint zij in alle
rigiingen draden, vrij vast ineen, over het bekleedsel der stengeltjes,
zoodat alles dan vrij wanordelijk wordt. Het binnenste of de eigenlijke
zak is geheel van zeer sterke witte zijde en heeft in doorsnede de gedaante
van een waterkruik met een hals. Opmerkelijk is die hals, d. i.
het van buiten met zeer kleine plantendeelljes bekleede en zeer buigzame
gedeelte,, vooral daardoor, dat hij een merkwaardig verdedigingsmiddel
voor de rups is. Deze nl. heeft aan het boveneind sterke draden gesponnen,
die. met elkaar verbonden zijn. Wordt het dier gestoord, dan trekt het
zich terug in .iet hardere, onbewegelijke gedeelte van den zak, doch
trekt met zijne hoornachtige pooten het zamenstel van de draden met zich
en sluit zoodoende het verblijf geheel. Mij komt de vergelijking bij een
tabakszak, waarvan men het koord digt trekt, niet onjuist voor. t.Ook bij
Psyche villosella Ocns. is die inrigting aanwezig).
De volwassen rups, waarvan de vroüwelijke, korter en dikker dan de
mannelijke,, afgebeeld is bij -fig. 3, is ongeveer 17 tot 20 millim. lang
bij een gemiddelden omtrek van 17 mm. Zij is aan de middelringen het
dikst boven.en. onder smaller.