
PEMPELIA BETUL AE, Goeze.
Plaat 45, Fig. 1—11.
De Ge e r , Mémoires (Vertal. v. Goeze) I, 13" Mém. p. 25—27, Plaat 28,
fig. 20—23.
ZeeEe r , Isis voor 1846, p. 780.
Germae, Magasin, III, p. 164 (Phyc. obtusella).
T eeitschke , Schmett. von Europa IX, 1, p. 190.
F ischer v. È oesr. Abbild, p. 149. Tab. 57, fig. 2 a—à. (P/ii/c. holosericella).
Op den 21stlm Mei van dit jaar (1876) eene wandeling doende langs
den begroeiden duinkant aan het eind der Scheveningsche boschjes (van
den Haag af gerekend), werd mijn: oog getroffen door het gezigt van
eene rups die mij geheel nieuw voorkwam, dat wil zeggen die ik mij
niet herinnerde ooit te voren gezien te hebben. Zij zat onder een spinsel
in een half toegetrokken berkenblad (verg. fig. I), geheel op de wijze
waarop wij Cerasiella op onze appel- en perenboomen zién huizen. Niet
door hare fraaije kleur, maar door de scherpe tegenstelling van hare
beide kleuren, was zij zeer in het oog vallend. Ik nam haar mede naar
huis en teekende haar den volgenden dag af.
Zij was bijna 2 centimeter lang, spoelvormig van gedaante, paarszwart
van kleur met witte langslijnen. Haar kop was smal (zie fig. 2), overigens
van den gewonen vorm, vuil bruinzwart met aan wederzijde van de
middelstreep een wit driehoekje, een scheef streepje en een rond vlekje
van dezelfde kleur; ook de voorrand van het driehoekig kopschildje was
lil ' 39