
NASCHRIFT
TOT
ZYGAENA TRIPOLII, E sper.
Kort na het afwerken van bovenstaand stuk over Zygaena Trifolii,
kwam mij het IV® deel in handen der „ Transactions of the Entomological
Society of London, for 1871”, waarin T. H. Briggs B. A. een opstel
levert over de verschillende vormen van Zygaena Trifolii en er eenige
opmerkingen aan-toevoegt over het soortelijk verschil als gesteld tegenover
plaatselijke of door voedsel voortgebrachte afwijkingen, bij het genus
Zygaena.
Even weinig als het in dit werk de plaats is om uitvoerige opstellen
te optleden en te beoordeelen, even weinig reken ik mij tof die taak
bevoegd. Mijn eenig doel is dan ook eene vraag, die zoo nauw de door
mij besprokene soort raakt, niet geheel onaangeroerd te laten, ware bet
slechts om de algemeene aandacht onzer lepidopterologen daarop te vestigen.
Gelijk reeds anderen vóór hem, nam Briggs twee vormen van Z. Trifolii
waar, waarvan de ééne, de grootste, van de 2® week in Juni tot de 2®
in Juli op moerassige gronden voorkomt, terwijl de andere, de kleinste,
reeds eene maand vroeger op de drooge heuvels vliegt.
Om nu te bewijzen dat deze laatste, de Vroege Trifolii, geene afwijking
is door voedsel of woonplaats gevormd, maar eene afzonderlijke soort,
die gelijk recht van bestaan heeft als Lonicerae, geeft de schrijver een
zevental punten van verschil op tusschen haar en de Moeras-Trifolii. __
Met een enkel woord wensch ik deze kenmerken hier te bespreken.
Ik zal de zeven punten van verschil met mijne waarnemingen vergelijken
en daarna vrijmoedig mijn oordeel uitspreken, aannemende, dat de
door mij behandelde soort, de later vliegende Moeras-Trifolii is, daar alle
eerste toestanden cn beide typische vlinders (<? f. 18, $ f. 19), door mij
geteekend en beschreven zijn naar één broedsel, waarvan de moeder-
vlinder in Juli op eene vochtige weide was gevangen.
Ziet hier de zeven punten, die, volgens den heer Briggs, eene scheiding
rechtvaardigen:
1. Vorm en plaatsing der roode vlekken op de voorvleugels.
Bij de Moeras-Trifolii zijn' de voorvleugels glinsterend groen met vijf
groote roode vlekken, waarvan het middenpaar gewoonlijk vereenigd is.
De Vroege Trifolii heeft de voorvleugels donkerder groen, dan eenige
andere soort, middenvlekken klein en gescheiden „ ofschoon in sommige
koloniën de samengesmollen vlekken veel voorkomen”.
2. De zwarte bezoming der achtervleugels.
Bij de Moeras-Trifolii is de zoom niet zoo breed en meer gegolfd dan
bij de Vroege Trifolii, waar hij zeer breed is en met neiging tot niet-
gegolfdheid.
Het hoofd dezer laatste soort is veel dichter behaard. <? der eerste
met meer rood op de voor- en meer zwart op de achtervleugels dan ?.
De bovenstaande punten van onderscheid, schijnen mij, hoe
waar zij ook mogen wezen, niet beduidend genoeg om er een
soortelijk verschil op te gronden.
3. De sprieten.
Bij de Moeras-Trifolii zijn de antennae veel dikker en korter dan bij
Filipendulae of Lonicerae. Die van $ veel dikker dan van ?.
Sprieten van de Vroege Trifolii even dik als bij de voorgaande.
Waar blijft dan het punt van verschil?
4. T ijd van voorkomen van het volkomen insect.
De Moeras-Trifolii vliegt van de 2® week in Juni tot de 2® in Juli,
op moerassige gronden.
De Vroege Trifolii komt reeds van de 2® week in Mei tot in de 2® week
van Juni voor op de drooge hellingen van heuvels.
Ook dit punt schijnt mij niet overwegend genoeg om er eene
afzonderlijke soort op te gronden, daar het zeer begrijpelijk is,
dat jonge rupsjes, die reeds vroeg in het vooijaar, op drooge
plaatsen door de zon worden beschenen, eerder uit den winter