haartjes van den man ontbreken. Zie Fig. 10. — Overigens merkt men
het gewone verschijnsel op dat het vrouwélijk lijf dikker is en geen
pluim draagt.
Aan de localiteiten in „ de Vlinders van Nederland ” weet ik geen nieuwe
toe te voegen.
den Haag, Nov. 1873.' d. G.
Fig. 1. Een stuk beukenschors^met mos bezet, waarop de rups in natuurlijke
grootte.
„ 2. De rups, vergroot.
„ 3. De achtste ligchaamsring op den rug gezien en vergroot.
„ 4. Het spinsel, waarin de pop.
„ 5. De pop, uit het spinsel genomen, vergroot.
„ 6. De mannelijke vlinder.
„ 7. De vrouwelijke vlinder.
„ 8. De vleugels der linkerzijde, van onderen.
„ 9. Een gedeelte van den spriet van het mannetje, sterk vergroot.
„ 10. De kop van het wijfje, schuin op zijde, vergroot.
s.n.p.m. xxx.
S.v.V. ad.viv.del. LITHO’S IA S ORORCULA, Hufn.