
van 1,5 Ned. duim lengte; daar do vlinders in Julij uitkomen, volgt
daaruit dat de rupsen in die kokertjes reeds overwinterd hebben. Het is
toch bekend dat de rupsjes van het geslacht Psyche (vergelijk o. a. de
beschrijving van Ilirsulella in dit deel) spoedig uit de eijeren komen,
welke door het wijfje in haren koker worden afgezet; wanneer nu de
vlinders half Julij uitkomen, terstond paren en eijeren leggen, zullen de
jonge rupsjes in de laatste dagen van Julij of de eersten van Augustus
gekipt worden; die welke het volgende jaar in Junij aangetroffen worden,
zijn dus reeds iets meer dan 10 maanden oud.
Tegen half December staken echter de rupsen het eten, spinnen hare
zakken vast en blijven bewegingloos tot in Maart (enkelen ontwaken uit
den winterslaap in Februarij, anderen echter eerst tegen het begin van
April). Daarna gebruiken zij slechts zeer weinig voedsel meer, doch kruipen
aanhoudend rond, tot zij in Mei of Junij hare kokers vastspinnen ter
verpopping.
De gedaante en kleur van het eitjo zijn mij onbekend; hoogst waarschijnlijk
is het klein, kogelrond en geelachtig wit. Ook van de jonge
rups en hare keker kan ik geene beschrijving geven.
De volwassen rups (zie fig._2—5)_ is ruim 2 Ned. duim lang, vrij dik,
aan de rugzijde tamelijk bol, aan de buikzijde plat, langs de zijden
eenigszins door een’ zoom verbreed. De breede hoornaehtige kop (fig. 3)
is sierlijk met geel en zwart gemarmerd op witten grond;'de bovenlip
is donkerbruin, de palpen zijn wit met zwarte tippen. Nagenoeg geheel
kan de kop, die hier en daar met grijze haartjes bezet is, in het eerste
ligchaams-segment teruggetrokken worden. Dit en de beide volgenden zijn
wit, sierlijk met geele vlekken en zwarte vlammen, die afgebroken langs-
lijnen vormen, getijgerd; de middelstreep is altijd wit. Ook deze segmenten
zijn aan de zijden met enkele korte grijze haren bezet. Volgens de tee-
kening van den heer Brants schijnen de yrouwelijke rupsen sterker gekleurd
te zijn dan de mannelijken, naar een van welken mijne afbeelding
genomen is. De overige segmenten van het ligchaam zijn glanzig licht
paars met vuilgeele zijden. Volgens de meergemelde teekening van den
heer Brants is segment 4 op de rugzijde dofbruin met zés vuilwitte traan-
vormige dwarsstreepjes en vuilgrauwe zijden, waarin bruine luchtgaten.
Ook ontleen ik aan zijne afbeelding, onze figuur 3‘, voorstellende de twee
laatste ligchaamsringen, waarvan de elfde op het midden met eene witte
vlek geteekend is, die een zwart langsstreepje en daarnaast twee zwarte,
geelomzoomde ronde vlekjes bevat.
De rups heeft zes zwarte witgeriugelde voorpooten met hoornachtige
klaauwtjes, acht ndddenpooten met een lichtbruin ovaal zooltje, in de
rondte hoefijzervormig bezet met bruine haakjes (vergelijk fig. 4). De
luchtgaten zijn ovaal en bruin van rand (zie fig. 5).
Als deze rupsen rondkruipen, strekken zij den kop en twee ringen
uit den zak en trekken zich met rukken voort (zie fig. 1).
De kokers der volwassen rupsen zijn (vergelijk fig. 1, 6 en 7) drie
of vier Ned. duim lang en vervaardigd van zijde en korte stukjes heide,
drooge stengeltjes en grashalmpjes, welke allen in de lengte aan het
spinsel zijn vastgehecht, doch zoo dat de losse toppen eenigzins bezemachtig
uitsteken. De vrouwelijke inviduen vervaardigen langere kokers;
die der mannetjes zijn, als zij ter verpopping zijn vastgesponhen, bovendien
kenbaar aan het lange eind onbekleed zijdeweefsel aan het uiteinde.
Even voor de verpopping keert zich de mannelijke rups in haren koker
om, zoodat haar kop naar deze spinselbeurs gewend is en haar anus
naar het einde, dat aan de takjes vastgesponnen is.
Het voedsel der rupsen is gewone heide; of zij, even als hare verwanten,
ook nog andere planten tot voedsel gebruiken, vind ik niet op-
geteekend. :
Van de 9 rupsen, die de heer Backer aan het eind der kweeking
overhield, spon zich de eerste vast den 10den Mei en de laatste den
24""'' Junij. Van de zeven imagines, die zich hieruit ontwikkelden, waren
zes mannetjes en een wijfje. De duur van den poppenstaat verschilde
zeer, namelijk van 19 tot 30 dagen.
De mannelijke pop (zie fig. 8) is niet langer dan 10 mm. en gedrongen
van gestalte; het gedeelte dat kop en thorax bedekt, is dof, donkerbruin,
het abdominaal gedeelte daarentegen lichter van kleur, meer kaneelkleurig
én glanzig. De sprietscheeden zijn vrij breed, de bedekking der vleugels
aan het einde als in vertakkingen geaderd en de laatste ligehaamsring
met twee naar voren omgebogen vrij breede haken voorzien. Wanneer
de vlinder staat uit te komen, werkt zich de pop halverwege buiten de
vroeger vermelde spinselbeurs.
De vrouwelijke pop daarentegen (zie fig. 11) heeft eene geheel andere
gedaante. Zij is in het midden cylindrisch, aan beide uiteinden scheef
naar de buikvlakte. toegebogen en toegerond. De kleine kop is bruinrood
en steekt in den eersten ring van- het ligchaam, als in een’ kap, tot
op het voorhoofd. De drie eerste segmenten van het lijf zijn bruinrood
als de kop; de 8 volgenden zijn bruin met twee langsrijen van roode