
(28 Julij) nog voor mij liggen. Zij vertoonen geen spoor van ontwikkeling
en zullen waarschijnlijk tweemaal overwinteren.
De moedervlinder was eene zeer gewone, typische Sociala Borkh. ,
gelijk ik die in de „Vlinders van Nederland,” beschreef en geen van
de nakomelingen vertoont overgang op Rivata, zelfs niet in grootte; allen
blijven door het in het laatste lid der diagnose genoemde en door het
tweede gedeelte mijner beschrijving van Biriviala streng van de genoemde
soort gescheiden. Ik acht echter de quaestie nog niet opgelost en zou
meenen, dat Rivata Hübn. (de vlinders), kan zijn voortgebragt door de
eerste generatie van Sociala. Het eenige exemplaar dat ik ooit van
Rivata ving, trof ik in Jnnij aan en ook door andere Lepidopterologen
in wier verzamelingen ik Rivata zag, is mij de genoemde maand als
vliegtijd hunner exemplaren opgegeven. De beschrijving der rups van
Rivata hij Wilde , verschilt buitendien niet merkbaar van zijne beschrijving
van Alchemillata. Gaarne had ik pogingen aangewend om de vlinders
die bij mij in April uitkwamen te doen paren, maar daar ik in Mei
en Junij bijna aanhoudend) van huis moest zijn, zoude de kweekerij toch
mislukkemindien ik al slaagde om eijeren te bekomen. Ik beveel echter
zeer aan mijne vrienden, die in het voorjaar wijfjes van Sociata mogten
vangen, aan, de zaak nader in handen te nemen.
Bij lig. 13 is de vlinder in natuurlijke grootte afgebeeld en bij fig. .14
ziet men een voorvleugel vergroot, om de tamelijk verwikkelde téekening
duidelijker te kunnen voorstellen.
De sprieten zijn bij beide seksen genoegzaam draadvormig, zeer kort
behaard; het lijf grijs, met dubbele zwarte stippen op de achterlijfsringen
en eene hij het mannetje inwendig gele staartpluim.
De voorvleugels hebben aan den wortel een bruin en grijs gemengd
veldje, door eene getande, min of meer gebogen zwarte lijn begrensd. De
daarop volgende, vrij steile, eerste lichte band wordt door eene gewolkte
grijze streep en eene donkere lijn daarachter bijna geheel verduisterd.
Het middenveld is bij de meeste exemplaren aan beide zijden bruingrauw
en in het midden iets blaauwgrijs met groote zwarte middenstip en met
ringvormige teekeningen, door gegolfde donkere lijnen gevormd. Bij een
paar exemplaren uit de bovenvermelde, "bij den Haag gevonden rupsen
gekweekt, is het middenveld aan de zijden bijna roestkleurig, en veel
scherper van het blaauwgrijze middengedeelte afstekende dan bij mijne
Botterdamsche exemplaren uit de moerassige omstreken der stad afkomstig.
Sommigen der in dit jaar gekweekte voorwerpen hebben zelfs een