De levenswijze dezer soort brengt mede, dat zij slechts eenmaal'sjaars'
voorkomt, daar de jonge rupsen, zelfs in vroege jaren, na de derde
vervelling ophouden met eten en den winterslaap ingaan.
Het is échter niet onmogelijk dat men door verhaaste teelt in het voorjaar,
reeds in Mei vlinders kan bekomen en dan weer ten tweeden male
ongeveer in September, zoo als Sepp schijnt gehad te hebben met / .
Füipendulae. Aan vergissing kan hier, dunkt mij, niet wel gedacht
worden, daar Sepp in deel I, 4* stuk, 22“ verhandeling, zoojuist het
getal dagen van vervelling tot vervelling opgeeft. In onze luchtstreken
schijnt mij dit echter altijd onnatuurlijk en kwam mij noch nimmer voor.
Op warme dagen in Juni en Juli ziet men Trifolii met vrij snelle
vlucht over vochtige weilanden zweven. Bij betrokken weder hangen de
vlinders meer aan de bloemhoofden van distels, enz.
Ofschoon vrij zeldzaam bij ons, is zij eene der bekendste Zygaenen
van Europa, zoowel op de vlakte als in berglanden.
Boisduvat. verhaalt in de vochtige weilanden der Alpen, takken van
Uippophaë gevonden te hebben, als bedekt met hare spinsels.
Tot voor weinige jaren was de vlinder noch weinig waargenomen in
Nederland en slechts bij Nijkerk en Wyhe gevangen. In den laatsten
tijd werd zij echter op verschillende plaatsen van Gelderland en Overijssel
en in Noordbrabant en Limburg waargenomen.
Ondertusschen meende ik op te merken, dat Z. Trifolii soms, verscheidene
jaren achtereen in grooten getale op de vindplaats voorkomt,
om plotseling van daar te verdwijnen.
Arnhem 1872. A. Bbasts.