
Figuur 8 stelt een ei voor van Crocallis elmgmria L. De soort is
afgebeeld — zonder het ei — op Plaat 32 van het zevende deel, doch
ook deze plaat is zoodanig dat er nog altijd behoefte blijft bestaan aan
eene, die met de natuur beter overeenkomt. Het eitje heeft dien afge-
rond-vierhoekigen kussenvorm, dien men bij de spanners zoo dikwijls
terugvindt; de bruine vlekjes op het parelgrijs zijn niet standvastig.
Ofschoon de Plaat in het tweede deel, welke Hibernia defoliaria L.
voorstelt in de meeste opzigten juist en fraai is, kan de afbeelding van
het ei mij noch in vorm, noch in kleur voldoen; ik heb daarom in
December 11. nog eens een ’ eitje vergroot afgebeeld en geef' die afbeelding
bij Figuur 9.
De voorstelling door wijlen van E yndiioven gegeven van de eijeren
van Anisopleryx aescularia W. V. is alles behalve getrouw aan de natuur,
’t geen zoo veel te opmerkelijker is omdat genoemde entomoloog een
zeer geoefend teekenaar was, die met het penseel op uitmuntende wijze
wist om te gaan. Alleen wanneer hij ter vergrooting de loupe moest'
gebruiken, schijnt hij met een’ oppervlakkigen oogopslag tevreden te zijn
geweest. Zijne vergroote afbeelding van het ei op Plaat 34 van het
achtste deel is gedeeltelijk phantasie; de bruine zoom dien hij om den
bovenrand van het komvormige ei afbeeldt, bestaat in werkelijkheid niet
en de eijeren zijn in plaats van komvormig, hooger dan breed vooral op
zijde gezien, daar het bovenstuk, het deksel of de kap, ovaal is en de
vorm van het ei zich daarnaar rigt. Opmerkelijk is het ook dat de eijeren
van Fig. 2 bij van Kykdhoven wel harig zijn, doch het geisoleerde bij
Fig. 3 niet. Wat hem waarschijnlijk bedrogen zal hebben is, dat de
eijeren meestal aan den zoom van het deksel, indien ik het zoo noemen
mag, ofschoon het alleen den schijn er van heeft, bekleed zijn met de
afgebroken Of uitgevallen haren der pluim van het vrouwelijk achterlijf.
Onze tiende figuur stelt twee eijeren van Aescularia vergroot voor, zoo
als ik die gezien heb; deze waren in het begin van April door een
gevangen wijfje gelegd.
Fig. 11 stelt vergroot het in de lengte gegroefde en min of meer
gekorrelde eitje voor van Plalypleryx unguicula Hübn. voor, waarvan de
metamorphose door den Heer de E oo van Westmaas gegeven werd in
het eerste deel der tweede serie, bladz. 68 en plaat 17.
Eindelijk stelt Fig. 12 het allersierlijkste eitje voor van Lobaphora
carpinala Borkh. (lobulala Hbn.), eene soort die nog niet in het werk is
afgebeeld, zoodat het geven van deze figuur wel wat voorbarig is en
1. Psyche Graslinella Boisd. 2.Moma Orion Esp. 3. Antoch. Cardamines L. 4.Hep. Sylvinns L
5.Aster. CassiniaHbn. 6. Ampli. pyramidea L. 7. Cid. dilutata W.Y. S.Croc. elinfuaria L.
9. Hibern. defoliaria 1 .10. Anis, aescidaria Schiff, ll.Plat.nnniicula Hbn. 12.Loh. carpinata Borldi.