
der leedjes naar het grauwachtig geele trekkend. De pooten zijn ïicht-
gri)8; °P de dijen donkerder en naar de tarsen bijna geel wordend.
De voorvleugels zijn geel-bronskleurig, met paarsachtigen schemerschijn,
geel aan de vleugelspits en voorts versierd met drie gele vlekken, die
bij het pas uitgekomen diertje een’ goudglans hebben. Eene dier vlekken
rust op den achterrand op een derde vleugellengte afstands van de basis,
is smal en verheft zich bogtig tot het midden van de vleugelbreedte of
zelfs daarboven. De beide andere vlekken zijn min of meer driehoekig
en staan schuin tegenover elkander op 2/3 der vleugellengte;;- de toppen
dezer beide vlekken ontmoeten elkander niet. Overigens is hare gedaante
bij verschillende individuen zeer ongelijk. Aan de onderzijde is de kleur
der voorvleugels blaauwachtig grijs met doorschemering der geele vlekken.
De ondervleugels zijn vrij donker grijs aan de boven- en lichter grijs aan
de onderzijde.
Het onderscheiden der sexen kan zonder anatomie door het beschouwen
der sprieten plaats grijpen; de mannelijke sprieten zijn namelijk langer
en dikker dan die van het wijfje en aan de onderzijde iets meer behaard.
- De soort schijnt door geheel gematigd Europa voor te komen; in ons
vaderland is wij hier-en daar als schadelijk bekend, bij voorbeeld te
Boskoop, waar het rupsje met den naam van spruüeler bestempeld wordt.
H v. y.
Kg. I Het ei, vergroot.
» 2. Kop en voorste ringen der rups, vergroot.
„ 3. Kop en voorpoot, van ter zijde, vergroot. -
4. Bewoonde aalbessenloot.
„ 5. Eene jonge rups, vergroot
„ 6. Eene volwassen rups, vergroot.
„ 7 . De zevende ring (W ey estb .) , sterker vergroot.
„ 8. De pop, vergroot.
„ 9. Een segment van haar achterlijf, sterker vergroot.
„ 10. Het staarteinde, desgelijks.
„11. De vlinder, vergroot.
„ 12. Zijn kop en spriet, sterker vergroot.