
Op Nederlandschen bodem volgde op bem L yonet als beschrijver
der gedaantewisseling van Margarilavia, doch zijne waarneming werd
eerst germmen tijd na zijn overlijden gepnbliceerd en schijnt nog heden
onder de Entomologen weinig bekend te zijn. Hij vond in October eene
rnps op elzen welke bij hem overwinterde, na den winterslaap gevoed
werd met apnkozen-bladen en paardenbloem-bladen en zich den 31^
Maart in eene chrysalide veranderde, waar uit zich den 5<i™ Mei een
vrouwelijke vlinder ontwikkelde. Deze waarnemingen zijn zeer juist,
doch er ontbreekt de kennis aan van het ei,mannelyken vlinder. de jonge rups en den
Nu overgaande tot de nieuwste inlandsche observatien omtrent deze
soort, heb ik het volgende mede te deelen.
Mijn vriend, Mr. H. W. de Graaf vestigde mijne aandacht op het feit,
dat men somtijds in het eerste voorjaar tegen de zware beukenstammen
m h Haagsche bosch halfwassen spanrupsen met 12 poolen ziet zitten
die waarschijnlijk den winter onder afgevallen bladeren hebben doorgeworsteld
en gaf er mij eene ter afbeelding. Ik teekende haar den 6™ Mei
at bB Fig. 1 en vergroot bij Fig. 2 en meende in haar de rups van
Bole'obta carEonana Hbn. te mogen begroeten, aangezien het aantal pooten
bij deze soort met het hare^ overeenstemde; gelijk men weet hebben nagenoeg
alle spanrupsen niet meer dan 10 pooten.
üit die verkeerde opvatting volgde ook dat ik het diertje met schors-
mos trachtte op te kweeken, 't geen het echter niet of naauwelijks at.
oeva ig s oeg ik nu Plaat 32 van L yonet op en werd getroffen door
de overeenkomst van zijne figuur 3 met mijne fig. 2. Ik begreep nu
dat ik mijne rups verkeerd voedsel voorzette en bood haar andere kost
mnaomg t bhlaaadre rmene t vbaenh oubdeeunk.en en elzen, doch het was reeds te laat en ik
In het volgende voorjaar vond ik eene andere in dezelfde omstandigheid
doch wier ligchaam niet zoo sterk gerimpeld en vooral gelijkmatiger
van breedte was, zoodat niet de kop en drie laatste ringen scheenen
toe te behooren aan een ander dier dan de middelste segmenten. Deze
rups, die ik met elzenbladeren opkweekte, had den 19™ Mei de gedaante
van mijne figuur 3, groeide daarna nog sterk door en veranderde
den le en Juni) binnen een spinsel, tusschen dorre bladeren vervaardigd
tot eene pop, die ik bij fig. 8 af beeldde.
Naar haar had ik tegen het einde van Mei de vergroote voorstellingen
van het voorste en achterste gedeelte van haar lichaam (zie fig. 4 en 5)
gemaakt. De pop leverde mij in een der eerste dagen van Julij een’
vrouwelijken vlinder.
Eene andere rups, mede door mij met els groot gebragt, verpopte 28
Mei en leverde den 11™ Junij een’ vlinder, mede van de vrouwelijke
sexe; doch eene derde rups, door den Heer de Graaf gekweekt, veranderde
10 Junij in een’ mannelijken vlinder.
In dit jaar eindelijk heeft het toeval mij geleerd, waar men in het
Haagsche bosch na het eerste uitloopen der bladeren vrij gemakkelijk
rupsen van onze soort verkrijgen kan.
Gelijk men weet is er in dat bosch een talrijke opslag van eschdoorn-
boompjes en ontplooijen daaraan de bladeren lang voor dat er aan eiken
en beuken eenig uitbotten te bespeuren is. Meestal treft men op die pas
ontplooide bladeren verschillende soorten van insecten aan, die den winter
onder het afgevallen loof hebben doorgebragt. Op een morgen bezig zijnde
met sommigen daarvan buit te maken, trof het mij dat er zoo vroeg in
het jaar reeds bier en daar halve bladeren door rupsen waren afgeknaagd.
Ik zocht naar den boosdoener, wien men deze schade te wijten had, en
vond tegen de bladstelen of jonge stammetjes rupsen van Margarüaria,
echter van andere kleur dan die ik vroeger waargenomen had, namelijk
roodbruin met grijze wratten en lichtgrijze bandjes. Ik nam eene daarvan
naar huis- en kweekte haar verder met eschdoornbladeren op. Toen
zij volwassen was, beeldde ik haar af (zie fig. 6). Zij spon zich mede
in een nietig spinsel binnen een blad in , werd den 1™ Mei pop en uit
deze verscheen de vlinder den 21™ Junij. Tot mijne groote verwondering
zag ik dat deze vlinder bij het uitkomen blaauw was met een schijn
van, zeegroen; tegen den middag was echter de kleur meer groen geworden.
Uit al deze waarnemingen gevoegd bij die van Sepp en L yonet blijkt
nu het volgende:
De eijeren worden in Augustus gelegd, in kleine schooltjes bij een;
zij zijn ovaal, van boven eenigzins ingedeukt, licht rood met donkerder
roode stippen.
De rups komt voor den winter uit het ei, is polyphaag, etende bladeren
van eiken, elzen, beuken, eschdoornen, aprikozenboomen en zelfs ook
paardenbloem. Zij verschilt in gedaante en kleur, zijnde dan eens
smaller, dan eens breeder bij de achterpooten, voorts grijs met of zonder
witte of gele versieringen op den rug, of wel licht houtachtig bruin,
zelfs ook bruinrood met grijze dwarsbandjes. Zij is, hoe verschillend