
Haar kopsehild is sterk ontwikkeld. De oogen steken ver uit. De
vleugelscheden zijn duidelijk afgescheiden en reiken tot aan het einde
van den 5“ achterlijfsring. De luehtgaten staan op kleine, stompe verhevenheden.
Het staarteinde heeft aan zijne basis ter wederzijde“ een vrij
dik knopje en loopt in eene kegelvormige punt uit, waarop drie paar
haakjes, van welke het middelste het langste is.
De pop is bruinachtig geel, op de rugzijde meer roodbruin. Haar
staarteinde is donkerbruin. De haakjes zijn lichtbruin.
De vlinder heeft 13—17 Ned. streep vlugt. De kop is klein, met
groote naakte oogen. Het voorhoofd, hetwelk eene kleine kuif heeft, is
smaller dan de doorsneden der oogen. De palpen zijn ongeveer anderhalf
maal zoo lang als die doorsnede. De sprieten en zuiger hebben den bij
dit geslacht gewonen vorm. De eersten zijn'iets langer dan de helft van
den voorrand der bovenvleugels. Het borststuk is smal,-Ovaal. De sehou-
derbedeksels zijn klein. Het achterlijf is bij het mannetje zeer slank en
bijzonder lang, hij het wijfje dikker en korter. Al deze ligchaamsdeelen,
met uitzondering van den zuiger, zijn met lange, vrij grove, platliggende
schubben bedekt. De pooten zijn glad, niet behaard. De achterpooten
hebben slechts üën paar sporen, ’t geeii deze soort van de overigen van
dit geslacht onderscheidt. De' bovenvleugels zijn lang en hebben; eene
vrij spitse punt. De voorrand loopt nagenoeg regt, doch is in het midden
een weinig ingebogen. De achterrand is bijna regt. De buitenrand
is even onder de vleugelpunt bijna onmerkbaar ingebogen. De yoorrand,
buitenrand en achterrand staan, wat hunne lengte betreft, tot elkander
als 9 : 6 : 51. De aehterrandshoek is vrij duidelijk.
De ondervleugels zijn klein. De voor- en achterrand lpopen bijna regt.
De buitenrand is nagenoeg rond, op ader 5 alleen een weinig ingetrokken.
De staarthoek is evenwel duidelijk te zien.. -
De kop, het borststuk en het achterlijf zijn roodgrijs. Hét laatste heeft
op den eersten ring twee zwarte vlekjes en aan de zijden van ieder der
overigen eenige donkere schubben. De sprieten zijn leemkleurig met grijze
geledingen. De zuiger is hoog geel. De buik is vuil geel. De pooten zijn
leemkleurig. De voorpooten zijn op de bovenzijde donkerbruin, behalve
de uiteinden van de dijen, scheénen en leden van de tarsen, die van de
grondkleur zijn.
De bovenvleugels zijn roodgrijs met donkerder teekeningen en lichte
dwarslijnen.
Het wortelveld wordt begrensd door eenen roodbruinen band,, die aan
den voorrand vrij breed is, een weinig daaronder scherp gebroken wordt
en daü., smaller wordende, schuins naar den achterrand loopt. Deze band
wordt aan de zijde van den wortel begrensd door eene fijne lichte streep,
die echter bij de meeste voorwerpen onduidelijk is. Het middenveld is
naar den eersten dwarsband toe het lichtst. Het heeft in het midden eenige
onduidelijke donkere strepen, doch geen duidelijk middenpunt en is het
donkerst aan de zijde van den lichten band, waar, op de aderen, zwarte
naar den wortel gerigte tandjes staan. De lichte band is bij ader 6 een
weinig uitgebo'gen, loopt vrij regt tot ader 4 en van daar binnenwaarts,
om op ader 2 nogmaals stomp gebroken te worden. Hij loopt niet. evenwijdig
aan den buitenrand, maar komt veel nader bij den aehterrandshoek
dan bij de punt des vleugels. Hij is onzuiver wit en gedeeld door eene
donkere lijn. Het franjeveld van de golflijn is bruinrood met eenige donkere
vlekken. De golflijn is vrij duidelijk, vuil wit. Achter haar is het veld
roodgrijs. Van de franjes staan, tusschen de uiteinden der aderen, zwarte
streepjes. De franjes zijn aan den wortel leemkleurig, overigens bruingrijs.
De ondervleugels zijn lichter van kleur, meer geelachtig, soms met
een rooden schijf. Het wortelveld is daar niet duidelijk begrensd, behalve
aan den achterrand, waar het zwart bestoven is. In het middenveld
zijn de onduidelijke donkere lijnen van dat der bovenvleugels aan den
achterrand aangeduid. De rij zwarte tandjes is op alle aderen voortgezet.
De lichte band en de golflijn zijn vrij goed te zien. De franjes zijn op
dezelfde wijze geteekend als die der bovenvleugels.
Op de onderzijde zijn alle vleugels bleek geelgrijs, welke grondkleur
op de bovenvleugels door grijs verdonkerd is. Twee bijna volkomene
dwarsbanden zijn op beide vleugels te herkennen, benevens sporen van
een derde. Iedere vleugel heeft een zwart middenpunt.
Bovenstaande beschrijving is gemaakt naar sterk geteekende voorwerpen.
Ten dien opzigte is dit insect zeer veranderlijk. De meeste exemplaren
zijn veel onduidelijker geteekend en minder roodbruin. Die van de
wintergeneratie zijn gewoonlijk de schoonsten; terwijl die van de zomer-
generatie grijzer van kleur en meer verward van teekening zijn.
Globulariala Mill. en Parvularia H. S, behooren, volgens Staudinger,
ook tot deze soort.
Dit insect heeft twee generatien in het jaar.
De vlinder van de wintergeneratie vliegt in April en Mei, die van de
zomergeneratie van het laatst van Junij tot het begin van Augustus. De
in , I I I s