
GO
vergelijking der beide vlinders met BorkiiaüSen’s beschrijving moet erkennen,
dat Werneburg’s gevoelen veel waarschijnlijks beeft, volg ik zijn
voorbeeld en neem althans voor de hier te behandelen soort den naam
van Sociata aan. Staudinger heeft mede in zijnen nieuwen Catalogus
onze soort als Sociata Borkh., doch citeert Biriviala Borkii. slechts met
twijfel bij de andere species.
In het begin van Augustus 1870 een wijfje van Sociata vangende,
was mijne gedachte dadelijk om te trachten, door eene kweeking uit het
ei uit te maken of Rivala Hübn. en Sociata Borkh. ééne soort zijn, gelijk
steeds door mij (en ook door anderen) vermoed werd. Het diertje legde
reeds den volgenden dag een dertigtal eijeren, waarvan ik den 5den
Augustus eenige exemplaren aan Dr. Snellen van Vollenhoven zond,
met verzoek, om door afteekening van rups, pop en vlinder mij in mijn
onderzoek behulpzaam te zijn. Met zijne gewone welwillendheid en
voortvarendheid verklaarde mijn geachte vriend zich hiertoe dadelijk bereid
en begon met de eijeren te teekenen. Men ziet deze op bijgaande
plaat bij fig. 1, 2 en 3 in natuurlijke grootte en sterk vergroot afgebeeld.
Mijne rupsen, -die zeer spoedig uitkwamen gaf ik moeras-walstroo, Galium
palustre, daar ik vroeger bij den Haag eenige Sociata-rupsen op eene Galium-
soort (Galtum verum) had gevonden. De diertjes lieten zich het voorgelegde
voeder, zoo als Sepp plagt te zeggen, goed smaken, zoodat het mij voorkwam
dat de genoemde en andere Galium-soorten het eigenlijke voedsel
van Sociata uitmaken, ’t geen ook door Wilde en E össler wordt opgegeven.
Gedurende haren wasdom ondergingen de rupsen weinig verandering.
In het eerst waren het bruingroene diertjes zonder veel teekening; deze
begon zich eerst na de eerste en tweede vervelling te yertoonen, doch.
verkreeg pas na de laatste huidwisseling hare grootste duidelijkheid. Op
dit tijdstip van haar leven is de rups door Dr. Snellen van Vollen-
ïiovEN afgebeeld; bij fig. 4, 5 en 6 ziet men eene volwassene rups in
natuurlijke grootte, bij fig. 7 een gedeelte van het lijf en bij fig. 8 de
kop sterk vergroot. Van eene andere rups maakte ik de volgende beschrijving
:
Lengte 19—20 millimeter; breedte ruim 2, doch voor en achter een
weinig smaller; ring 8 het breedst, overigens het lijf eenigzins plat gedrukt.
Grondkleur vuil grijsachtig of roodachtig wit, doch de geheele
bovenhelft van het lijf bedekt met olijfgroene gewaterde lijnen, waardoor
de rug olijfgroen gemarmerd schijnt. Over den rug der drie eerste ringen
loopen een zwart middellijutje en twee vuilwitte zijlijnen en deze
teekening herhaalt ' zich op de drie laatste ringen. Verder ziet men op
het middengedeelte van den rug vijf onduidelijke olijfgroene chevrons
met den punt naar den kop gerigt. Binnen in de spits van ieder dier
kepers staat nog een fijne witte en daar binnen is de grond bleekrood
gekleurd, met eene zwarte stip juist aan het begin van den volgenden
ring. Gewone stippen vuilwit, bleekbruin gerand. Lijnen op zijde van
den rug iets gegolfd, afgebfbken, olijfgroen. Onderhelft van het lijf
weinig of niet groen gewaterd; de buik met eene bleekroode middenlijn
en nog vier olijfgroene, allen afgebroken. Luchtgaten zwart. Zeer in
het oog loopend zijn drie zwarte stippen op zijde van ring 6, 7 en 8,
iets achterwaarts onder de luchtgaten;, van deze stippen is die op ring 6
-de kleinste. Van deze stippen spreekt geen der schrijvers, die berigt
geven over de rups van Sociata. Naschuivers op zijde met eene witte
streep onder de olijfgroene langsjijn, wier uiteinde zeer duidelijk is. Kop
wit, olijfgroen gestippeld met bijna zwart gezigt. Pooten als het lijf gekleurd.
De door den heer Snellen van Vollenuoven afgeteekende rupsen
verschilden, blijkens de afbeeldingen eenigzins van de door mij
beschrevene, daar haar rug niet groen gemarmerd was. Bij fig. 6 was
buitendien de geheele buik bleekrood en de door hem afgebeelde kop
bruin gestippeld. .
Bij Wilde is de rups kort, maar vrij duidelijk, bij T reitscuke verkeerd,
bij Rössler onduidelijk beschreven. Afgebeeld is zij, voor zoover
mij bekend, nog nergens.
Hoewel de rupsen allen van één broed eijeren afkomstig en gelijk
gevoed waren, was de groei toch niet bij allen even voorspoedig. Een
harer was reeds in bet begin van September volwassen, de .anderen eerst
in de laatste dagen dier maand. Tot hare verandering maakten zij op de
oppervlakte der aarde in. de suikerflesck, waarin ik ze kweekte, een spinsel
met aardkorrels vermengd, binnen hetwelk zij spoedig in licht bruinroode,
yrij dikke en stijve poppen veranderden. Spinsel en pop, de laatste ook
vergroot én met nog, sterker vergroote afbeelding van het staarteind zijn
bij fig. 9, 10, 11 en 12 afgeteekend té zien. Aan geen van beiden heb
ik iets bijzonders waargenomen.
■ Uit de vroegst verpopte rups verscheen den 22” September een mannetje,
doch de andere poppen bleven overwinteren en kwamen voor een groot
gedeelte tusschen 11 April en 4 Mei uit. Een exemplaar kwam nog op
24 Mei uit,, terwijl twaalf onuitgekomen, goed levende poppen op heden