
hebben 8 aderen, waarvan 4 en 5 kort gesteeld zijn, met eveneens gedeelde
middëncel. Eene zeer getrouwe afbeelding van mijn voorwerp geeft
fig. 6. Een paar andere kreupele mannen zijn op den thorax bijna koolzwart
bebaard.
De vrouwelijke vlinder, vergroot afgebeeld bij fig. 7 en in natuurlijke
grootte bij flg. 7 a, is madevormig. Kop en thorax zeer klein, abdomen
log en groot, inwendig geheel met ageren gevuld. De kop, zonder sprieten
en zuiger, is plat en naar voren gerigt; de oogén, twee zwarte vlekken
, op de gewone plaats. De thorax bestaat uit twee pergamentachtige
ringen. Het abdomen, zeer kort viltig behaard, is zeer week, stigmata
duidelijk zigtbaar. De kleur is een zacht roodachtig geel.
De legbuis schijnt zeer kort en wordt, aan den laatsten achterlijfsring,
door eene knobbelvormige -verhevenheid aangeduid.
Het ei, in natuurlijke grootte afgebeeld bij fig. 8 en sterk vergroot bij
fig.'8o, is lang ovaal, zonder teekening en groenaehtig geel gekleurd.
Het is vrij groot.
De figuren 9, 9o en 9 b geven een duidelijk denkbeeld van het jonge
rupsje met zijn vingerhoedvormig zakje. Eerst na de eerste vervelling
wordt dit laatste met plantendeeltjes bekleed. Het jonge rupsje heeft een'
bruinzwarten kop en dergelijke pooten, de 3 eerste ringen zijn mede donker
gekleurd met lichte streepjes, terwijl de rest van het ligchaam geelachtig
bruin is.
Hiermede kon de beschrijving dezer Psyche soort afgeloopen zijn, ware
het niet, dat de paring, bij onze species zoo belangrijk, met een enkel
woord diende behandeld te worden.
Mijne vrouwelijke poppen had ik, zoo als boven gezegd werd, in eene
groote suikerflesch op rijen ncergelegd. Hierbij plaatste ik nu de mannen ,
zoodra zij uitkwamen en bewijzen opleverden, dat zij kreupel zouden blijven.
Met wilde bewegingen en eiken zak met sprieten betastend,- scharrelde
het diertje door de flesch, totdat het een vrouwtje vond, dat bereid
scheen tot de paring. Met naar den zak gekromd achterlijf trachtte het dit
in alle openingen tusschen de gras-stengeltjes te brengen, totdat het eindelijk
het opengebleven achtereind van den vrouwelijken zak bereikte. Op
eens verdween dan het diertje, tot aan den thorax, in den zak en alle
beweging hield op. Om mij nu te overtuigen wat daarbinnen geschiedde,
nam ik plotseling het verliefde paar op, doodde het mannetje met een
stevigen vingerdruk en knipte met eene fijne, kromme schaar den zak
open. Het vrouwtje had het poppenvlies niet verlaten en de mannelijke
genitaliën hadden, langs de bovengemelde opening in de pop, de vrouwelijke
bereikt. Eenige malen heb ik die proefneming gedaan en steeds
hetzelfde gevonden |j§ Kort, na den dood van haren echtgenoot, begon
het wijfje eijeren te leggen, en, naar 't scheen, eerst het ondereind der
pop inwendig daarmede te bezetten. Door sterke wendingen verbrak zij
eindelijk het kop- en thorax-gedeelte daarvan en, al hooger hare eijeren
optastend, raakte zij, zeven achtste minder in grootte, daarbuiten en
stierf ook kort daarna. Ongeveer drie weken na de paring had ik weelde
vermakelijke voorstelling eener regelmatige processie der jonge rupsen
waar te nemen, zoo als. ik die bij Psyche hirsulella Hübn. in dit deel,
blz. 75, heb aangégeven.
. . Nog steeds, 5 Nov., leven er een 120-tal jouge rupsen; zij zijn nu
driemaal verveld, doch de grootte, die zij thans hebben, in,aanmerking
genomen,,geloof ik, dat het Mei 1874 zal worden eer zij volwassen zijn
en dus de soort een cyclus vitalis van ruim twee jaren heeft.
Omtrent het voedsel kan ik opgeven, dat de rupsen in de gevangenschap
bij mij wilg, eik, heide en Polygonum avieulare met graagte eten.
Op de heide vofid ik de zakken aan heide, gagel ën buntgras.
Om achter den waren naam der onderhavige short te komen heb ik
geraadpleegd:
1». vos H einemann, Die Schmetterlinge Deutschlands und der Schweb.
Deel 1, die Psychina, pag. 177 en volgende blz., en
' 2BHi'e Sielliner entomologische Zeitung, 1846, blz. 227. Hehing, Entom.
Beiträge. Ik vind bij de Bersten op blz. 179, met. terugwijzing op den
type, de diagnose als volgt van Psyche Steltinensis Hsa. (Hering schrijft
zelf: Slelinensis): „ Schwhrtzlich grau, die Flügel breit, die vordem mit
elf oder zwölf,- die hinteren met sieben oder acht Hippen.
$ schwarz, die vier ersten und die drei letzten Hinge braunroth 3j L.
Wohl kaum von voriger Art verschieden (d. i. V ic M lu Schiff.), etwas
kleiner (deze is 4—5 L « die Flügel dunkler, die vordem mit etwas ge-
raderm Saume und deutlicherer Spitze, der Körper rehfarben. Auf den
Hinterflügeln fehlt meist Hippe 5 und auf den Vorderflügeln Kippe 9,
sie finden sich aber auch oft ganz so wie bei Viciella Schiff. (Dat is: 1
1) Met genoegen las ik eene maand na mijne observatie der paring onzer Tsyche, dat ook Professor
Hek ING, de eerste beschrijver der soort, en Hauptmanu Niepold hetzelfde daaromtrent
hadden waargenomen, schoon eerstgemelde het bestaan eener opening in de pop slechts als waar»
schynlijk stelt (zie Stett. Ent. Zeit. 1846, blz. 231).