
daarbij dat de Slratiotes aloides, waarop hij zijne rupsen vond, des
winters niet als andere waterplanten verwelken, maar zoo niet alle dan
toch eenige bladeren behouden, tusschen welke zich de rupsen ophouden
kunnen. Hoe dit met de Polamogelon is heb ik niet onderzocht,
maar de winters zijn bij ons lang niet zoo streng als in Zweden, zoodat
er voor het behoud der rupsen bij ons meer kans bestaat. Bij felle en
langdurige winters zullen er echter wel velen omkomen.
Wanneer de rups volwassen is, ’t geen bij ons in het midden van
Mei plaats grijpt, vervaardigt zij zich tusschen twee bladeren van de
voedingsplant een langwerpig ovaal helder wit spinsel, dat met lucht
gevuld is en waarbinnen zij verpopt. Men vergelijke fig. 7; waar het
spinsel voorgesteld is, ontdaan van het bovenblad en waar x de plaats
aanduidt, waar het kopeind der pop te vinden is.
De pop is van de grootte als bij 'fig. 8 is voorgesteld, lichtgeel van
kleur met donkere oogen. Op den kop ziet men twee stijve, korte,
bruine borsteltjes, terwijl de basis van het laatste segment aan de buikzijde
voorzien is van 7 korte, scherpe, bruingekleurde rigcheltjes. Waartoe
deze laatsten dienen, bleef mij onbekend; de borsteltjes strekken
naatunrlijk om te voorkomen dat de pop onuriddelijk met den kop op
het spinsel zou rusten.
Aan wederzijde van het lijf dezer pop ziet men onder elkander 3
bruine doppen, waarvan de ondersten de grootsten zijn. Deze doppen,
waarvan er een afgebeeld is bij fig. 11, zijn niets anders dan stigmata,
waarvan de bruine rand uitsteekt boven een kegelvormig, hoornacbtig
plaatje; zij staan op den 2i“‘, 3a" en 41“ achterlijfsring; de luehtgaten
op de overige ringen zijn zeer klein, bijna onmerkbaar en waarschijnlijk
gesloten.' Noch de heer Ritsema, noch ik, noch zelfs onze groote voorganger
de Geer hebben wij waargenomen, op welke wijze de rups de
lucht in het spinsel verzamelt, alle drie echter zeer duidelijk dat er
lucht en geen water in die*“gesloten ruimte is en dat de pop, daaruit
genomen en in het water geworpen sterft.
Ik had weinig poppen, en zij gingen te gronde, ofschoon ik het
water telkens ververschte; de bladeren begonnen te rotten en de poppen
werden bruin en stierven.
Ook het eerste jaar gelukte het den heer Ritsema niet vlinders uit
zijne poppen te verkrijgen, doch in 1875 was hij gelukkiger. Tegen
het laatst van Junij kwamen er bij hem eenige vlinders van beide sexen
uit. Naar twee daarvan zijn mijne figuren 12 en 13 geteekend.
Het mannetje (fig. 12) is slanker van ligchaam en korter van vleugels
dan het wijfje (fig. 13), De vlugt van het eerste is 2 Ned. daim, die
van het andere bijna 3.
De man beeft het lijf wit, het achterlijf naar de spits toe grijs,
aldaar met witte zoomen der ringen en met gepluimde kleppen der
genitaliën. De bolronde, uitpuilende oogen zijn zwart, de sprieten licht
bruin. Het grondlid dezer sprieten is breed, dan volgt een zeker aantal
langwerpige of eylindrische leedjes en ongeveer even voorbij het eerste
derde deel verandert die vorm langzamerhand tot die van korte kegeltjes,
wier basis zeer smal, wier rand daarentegen zeer breed is (verg. fig. 14).
De zeer slanke pooten zijn wit met lichtbruine geledingen.
De vleugels zijn wit, aan de bovenzijde met bruin en zwart versierd.
In plaats van deze teekening, waarin bovendien wel wat verscheidenheid
heerscht, naauwkeurig te beschrijven, meen ik te kunnen volstaan met
te verwijzen naar mijne afbeelding.
Evenzeer is dit het geval met het wijfje (fig. 13), waarvan echter
in het algemeen moet gezegd worden dat het borststuk, de schouderdekken
en de bovenvleugels eene lichtbruine kleur vertoonen en ook de onderzijde
eenigzins gevlekt is.
Van de eijeren dezer soort heb ik niets gezien; de Geer beschrijft
die als ovaal en groen, en zegt dat zij in rijen naast elkander gelegd
werden op drijvende bladstukjes en op de wanden van het glas even
boven het watervlak.
Reeds acht dagen daarna kwamen de jonge rupsjes uit.
Dat de soort in geheel noordelijk Europa, beneden 60° N. Br. voorkomt,
schijnt uit verschillende opgaven en faunistische lijsten te blijken,
of zij echter ook in Spanje, Italië, Turkije en Griekenland aangetroffen
wordt, bleef mij onbekend. Aangezien verschillende waterplanten haar
tot voedsel schijnen te verstrekken, is dit echter vrij waarschijnlijk.
S. v. V.