
SOLENOBIA TRIQUETRELLA, H übn.
Plaat 42, Fig. 1—10.
HUbkeb, Samml. Enr. Schmettert. Tineae. Tab. 55, fig. 373 (falso 273).
Fisches y. Roesiebstamm , Abbild, p. 87. Tab. 39, fig a—r.
Zelieb, Sieben Tinea, in Linnaea Ent. VII, p. 351, n”. 4.
Fbey, Tineen und Pter. d. Schweis, p. 13.
Aan de Haagsche entomologen zijn wel bekend de rasters van de
voormalige Prinsen-vinkenbaan (een terrein tbans aan het kerkhof der
R Catholieke gemeente aangetrokken), gelegen in de zoogenaamde
Scheveningsche bosehjes, naar de zijde der stad. Dat zij zoo bekend
zijn heeft zijnen oorsprong daarin, dat zij tnssohen het geboomte en om
zoo te zeggen onder het lommer staande van boomen en heesters van
allerlei soort, gewoonlijk bezet zijn met insecten van verschillende orden.
Op die rasters treft men in het late najaar en verder gedurende den
winter groote hoeveelheden aan van min of meer driekantige rupsenzakjes
van gedaante als onze figuur 1 voorstelt.
Deze zijn van spinsel vervaardigd en aan de buitenzijde met zandkorreltjes
bezet; om dit duidelijk te laten uitkomen heb ik bij fig. 2
een aan den top afgescheurd zakje vergroot voorgesteld. Ook bij hg. 5
ziet men nog een dergelijk zakje vergroot afgebeeld. Sommigen daarvan
zijn van het eene einde tot het andere driekantig met vrij scherpe
kanten, anderen hebben ten minste eene der drie kanten afgesleten of
toegerond. De kleur is grijsachtig wit, die der scherpe kanten bruin.