
COLEOPIIORA PARIPENNELLA, B 9
Plaat 26, Fig. 1—10.
Ze il e r , /sis, 1839, pag. 208.
p Linnaea entomologica, Deel IV, pag. 211.
Staiktoh, The natural History of the Tineina, Vol. V, pag. 201, PI. XVI, f. 2.
Herrich-Schaeeeeb, Schmetterl. von Europa, Deel V, pag. 230, fig. 665.
De soort, waarvan hier sprake is, wordt menigvuldig in het najaar in
de omstreken van Breda aangetroffen; daar, waar els of herk in heggen
of kreupelbossehen voorkomen, wordt zij zelden te vergeefs gezocht. Soms
zelfs komt zij in groote menigte voor, zoo als in October 1872 in het
Mastbosch. Intusschen is de kweeking, als die van de meeste volwassen
overwinterende Ooleophoren, zoo. moeijelijk, dat ik van honderden rupsen
nog slechts twee zeer gave vrouwelijke vlinders, waarvan een is afge-
beeld bij fig. 10, in mijne collectie bezit,
ïn het begin of in ’t midden der maand Junij verlaat het vlindertje de
pop, paart en het vrouwtje legt dan hare eijeren op verschillende planten,
als berk, els, hazelaar, sleedoorn, meidoorn, appel, peer, braambezie of
kornoelje. Op al de genoemde planten, met uitzondering der laatstgenoemde
, trof ik zelf de zakken aan.
Het uitkomende rupsje boort zich door de huid van het blad, waarop
het eitje bevestigd was, mineert eenige dagen, voedt zich met het blad