
gele versierselen en strepen hebben en niet witte. Hij voegt er bij, dat
men niet moet meenen dat de kunne van het insect door de kleur der
rups zou aangeduid worden.
Het schynt wel dat onze soort in geheel noordelijk Europa voorkomt;
zuidelijk schijnt zij echter te ontbreken, daar zij onder anderen bij
Weenen nog niet ontdekt is. Alle waarnemers geven op dat de rups in
de maand Mei aan te treffen is, 't geen doet vermoeden dat er slechts
eene generatie in het jaar zal wezen. Vermoedelijk worden de eitjes
op afzonderlijke plekken door de moedervlinder op den bast der berkenstammetjes
vastgelijmd.
In ons vaderland is Pempelia Betulae eene zeldzaamheid; de lijst in
de Bouwstoffen vermeldt haar niet, maar wel een der bijvoegsels tot die
lijst in het Tijdschrift voor Entomologie, Serie 2, Deel 3, p. 50, waar
men leest dat de Heer Kinker eenmaal een exemplaar gevangen heeft
op de hofstede Middenduin bij Overveen; sedert is geen tweede vangst
van deze soort vermeld.
- 'S. v. V.
Fig. 1. De rups in natuurlijke grootte.
„ 2. Haar kop en voorlijf, vergroot.
„ 3. De laatste ringen, vergroot.
„ 4. Een der middelringen vergroot.
„ 5., Het popje binnen het spinsel.
„ 6. Het popje, vergroot.
„ 7. Het staartpunt, sterker vergroot.
T 8. Het vlindertje, zittend.
„ 9. Hetzelfde vliegend, vergroot.
„ 10. De kam op de bovenvleugel, sterk vergroot.
„ 11. De basis van den mannelijken spriet, sterk vergroot.