
HARPELLA BRAOTELLA, l.
Plaat 39, Fig. 1—8.
Linnaeus, Syst. Nat. ed. X, tom. I. p. 540, n°. 280. (Tinea bractella).
Fabricius, Ent. Syst. tom. Ill, pars 2, p. 313, n°. 118. (T. bracteella).
Hübner, Samml. Eur. Schmett., Tineae, tab. 23, fig. 156.
T reitschke , Die Sclimett. v. Europa, IX. Abth. 2, p. 62.
Duponciiel , Hist. Nat. d. Lepidopt. de France, tom. XI, p. 262, pi. 295, fig. 9.
Wood , Index Entom., pi. 54, n°. 72.
F rey, Tin. u. Pteroph. d. Schweiz, pag. 152.
S t a in t o n , The Entom. Annual for 1 8 5 9 , p. 1 5 2 , fig. 2.
voN Heinemann, Die Schmett. Deutschl. u. d. Schweiz. 2e Abth. Bd. II, p. 372.
Het ei is 0,5 mm. lang, aan beide uiteinden even stomp. De schaal
is zeer glad, doch heeft, onder zeker licht gezien, regelmatige zeshoekige
mdruksels.
Het ei is geheel kleurloos, zeer doorschijnend.
, De volwassen rups is 14 mm. lang, bijna rolrond, overal schier even
dik. Zij heeft 16 pooten ( 1). Hare aan de zijden der segmenten sterk
geplooide huid is zeer glad, doch niet blinkend en bijzonder doorschijnend.
Het nekschild, hetwelk de geheele bovenzijde van het
2® segment inneemt, en de staartklep zijn hoornachtig. De gewone
wratjes zijn klein, ovaal.
O Fabricius vermeldt ten onregte dat zij er slechts 14 zoude hebben.