
ZYGAENA TRIFOLII, e sp.
Plaat 21 en 22, Pig. 1—23.
E sper, Schmettert. II, Tab. 34, Cont. IX, f. 4 en 5.
HUbneb, Summt. Eur. Schmett. Sphing., Tab. 2 9 , Fig. 134 i , 135 $,
133. var. Orobi et Tab. 30, f. 138 var. Glycirrhizae.
B o is d l v a l , Monogr. des Zygaenides, p a g . 5 4 . PI. III, f. 7 .
Von Heisemann, Schmett. Deutsclil. ji. der Schweiz I, p. 160, n°. 69.
Snellen, Vlinders van Nederland, blz. 2 7 , N°. 2.
O. Wie b e , Versuch einer lepidopt. Botanik, p. 98, N°. 10.
Uit het groote en schoone geslacht Zygaena, dat voornamelijk de kalk
gronden der gematigde luchtstreken bewoont, werden tot nog toe slechts
twee soorten als bewoners van ons vaderland bekend.
De eerste en meest voorkómende soort werd reeds door Sepp in het
eerste deel van dit werk afgebeeld en beschreven, terwijl ik in deze
bladzijden het een en ander omtrent de andere zal meêdeelen.
Door de goedheid van den ijverigen entomoloog A. van Medenbacii
de Eoou, ontving ik in de eerste helft van Juli 1868 een honderdtal
eijeren, eenige dagen te voren door een vrouwelijk voorwerp van Zygaena
Tri/olii Esp. gelegd. Deze eijeren zaten aan twee hoopjes en leverden
reeds de eerste rupsjes op 17 Juli.
De gelegenheid ontbrak mij hier dus om het ei, terstond na het leggen
en dan tot aan het uitkomen gade te slaan, iets waarop ik echter gesteld
was, daar Mr. de Koo van Westmaas mij eene hoogstbelangrijke dooier-
III 18