
B
V
;4
. '
'«■
' f
a
Í i
s . i
h v ,
Ü ■'
ft,;
-Í >■i i i
fneden. De Moerbezieboomen flagen in alle
foorten van gronden; zy groeijen veel kragti
ger in eene zwaareen vogtige aarde; maar men
w il, dac hunne bladeren een te grofvoedzel
verfchaffen, dat niet zeer gunftig voor de ge-
zondheid der zywormen, en zeer nadeelig aan
de goeda hoedanigheid der Zyde is. Eene goe>
de luchtige Aarde is de beste. Men heefc eeni
ge van deeze witte Moerbezieboomen: inzan-
dige gronden zien groeijen, in welke de Heide
naauwlyks kon voortkomen; maar raen zegc,
dat hunns bladeren veel te droog zyn, engeen
voedzel genoeg aaa de zywormen verfchaffen.
V. Van de Queepeeren verlange ik een foorc-
gelyke befchryving?
Ik ga ze u geeven. ----- Men heeft verfcheiden
foorten van Queepeeren, die alleen,
in grootte en gedaante der vrugten verfchillen.
De Poríugeefcbe Queeboom, die groote vrugten
en bladeren heefc, wordc op de gemeena
Queeboomen geent. De Queeboom is.een
boom, die niet zeer hoog groeit, en is doorgaans
maar een kleine boom, die groote worce-
iea uiclcbiec, die uitgefpreid en menigvuldig
zyn, en een donkere kleur hebben; zyn ftam
of liever zyn hone is bochtig, kwastachtig,
hart, zoetachtig, en met een fc’nors bedekt,
die middelmatig dik , uitwendig aschverwig,
inwendig roodächtig is. Zyne bladeren zyn
vry
r
VÍ .
h
vry gelykvormig mec die van den appelboom ,
niet getane, en aan de onder zyde met een fyn
en witagtig dons bezet; zyne bioemen beftaan
uit vyf blaadjes, die roosgewys gefchikt zyn,
en naar die van de wilde Roofenboomen gelyken.
Op deeze bioemen volgen de vrugten, die een
weinig in gedaante verfchillen; zy zyn dan eens
rond, dan weder langwerpig gelyk de peeren,
zomtyds geplooit, en mec een dik dons bezet,
’c geen zig gemaklyk laat wegneemen. Haar
vleesch is geel, zeer welriekend, en eemgzins
rinsch; deeze vrugten zyn zamentrekkende, en
onder den naam van Queepeeren,oiQueenhe-
kend. Men eet bun zelden raauw; gekookt
zyn zy nuctiger voor de maag: van hec
vleesch der Queepeeren maakt men che-
lyen: men maakt mede fterke dranken, ea
een wyn van deeze vrugten. De Siroop van
de Queepeeren wordc geachc, om de flym ce
doen loozen , o f dezelve te verbeteren. Men
kweekt een menigce gemeene Queeboomen aan,
om dat zy tot- ftammen dienen, op welke men
allerlei foorten van Peerebomen kan enten.
Gemerkt deeze boomen mec veel bout uitfchieten,
zo groeijende Peeren boomen, die op de
Queeboomen geent worden, niet zeer hoog,
geeven fpoedig vrugten, en die doorgaans yeel
fchooner zyn , dan de geene, welke men op
wilde ftammen ent.
V,
¥:
7 •' %
' ' 7 1
r - 1
1 0
■ Y '
vT "A. I