
i ;-, ¡i‘* '
fh
íM
146 N ä T ü ö R K Ü N D I G E
zelve van grooc nut zyn, en hun tot een cies.
.raad verftrekken; deluchc heefc veei invloed
op de planten, en de bladeren fchynen het
voornaamfte gedeelte van de boom en, die ge-
fchikt zyn, om ’erd e indrukfeleu van te oncvan-
g e n ; men heefc mede redenen, om tegeloo»
v en , datzy devooraaamfte werktuigen van het
fap zyn, want de vrugten bederven inderdaad
op de takken, die van bladeren outblooczyti ;
zy zyn zo welfmaakende n iet, wanneer men
dezelve. van een gedeelte beroofc: eindelyk de
vrugt heefc alle hare boedanigheden, w anneer
men ’er alle de bladeren aan laar., Geduurende
den dag, doec de wärmte hecfapin de bladeren
reg t eh zyüngs op klimmen t die fap vloeic fom;*
tyds zelfs door de porien van de bladeren uic.
D es nagts, by hec wederkeeren van. de koelce,
gefchied eene tegenftrydige beweeginge van
h et fap; de bladeren, die den geheelen dag uit-
gewazemd hebben, ilorpen des nagts den daauw
in , en bevochtigen’er de takken, bioemen
vruchten, en den geheelen boom mede; die
■heefc verfcheiden lieden doen befluiten , om ia
de groote b itte , niet alleen de voeten van
hunne lei en fiamboomen te befproeijen, maar
zelis al het io o f, en voornaamelyk, wanneer
zy beginnen te verwelken, welke hahdelwys
«aarw ensch, geöaagd is. - - . H et fap, welk
in den Winter niet met zo veel vaardigheid >
^oor de planten omvioeit, veroorzaakt, das
- het
i-
: Ä Ä N M E R K I N G E N. I 47
het fap der bladeren, by het aannaderen der
koude, yerdikt; hierom vallen zy , doorhun-
,he eigen zwaarte, a f, o f worden geel; raken
los, en vallen, op de minfte beweeging van den
wind, af| de aarde wordc wel ras door dezelve
bedekc; zy vergaan aán de voeten der boomen,
en veränderen, in een megaarde, die hen'
vrugtbaar maakt. Dit bedekzel bewaarc de wortelen
der jonge planten, en befehut dezelve
voor hec branden van de zon, en de groote koude
i hec bedekc de eikel^ en zaaden, en behoud
,0m dezelve eene vogtigheid, die hen in het
fchieten behulpzaam is, even als of»zy in de
Aarde waren. De arme landlieden verzaamelen
veeltyds eene groote menigte bladeren, omzig
des winters te warmen, enzy bedienen zig van
de asfchen, om de ftugge en onvrugtbare ak-'
kerstemesten, gelyk de Heer Martinet U ,o p
,pag, 284, geleerd heefc. —— Maar ik merke,
gy wilt my ergens naar vragen.
V. Ten minften ik zal U verzoeken byzoni
derheden mede te deelen wanhec Kruidje roer
my niet, waar van de tíe^rMartinet, kovte-
lyk , oppag. 285, gefprooken, enwaaraanzyn
Eerwaarde ook een gevoel toegeelgend heefc,
A. Hec Kruidje roer my niet is een plant ^
die om haare zeldzaarae eigenfchappen waardig
is, om geltend te worden. Zy groeit in warnte
en vogtige gronden: men kweekc haar meede
in de tuinen aan. Men onderfcheid verfcheide
K s fgor»
iÍ ■;
, ■ 1(■ 11 ^' 13
I n
i- \ 1»H 1 1' ' ' fe i
f
1 ‘1 '
tL*
'
S:
li'
'■i- ■ ^
«
i l l
4
k . \
w\
it